ECLI:NL:RBDHA:2015:3305
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot vervroeging van de ISD-maatregel in verband met mogelijke dubbele tenuitvoerlegging van gevangenisstraf
In deze zaak heeft eiser, die sinds 2 juli 2003 meerdere periodes in detentie heeft doorgebracht, de Staat der Nederlanden aangeklaagd in een kort geding. Eiser vordert dat de ingangs- en einddatum van zijn ISD-maatregel met 19 dagen worden vervroegd, omdat hij stelt dat het strafrestant van een eerdere veroordeling (Zaak 1) tweemaal ten uitvoer is gelegd. De voorzieningenrechter heeft op 20 februari 2015 uitspraak gedaan na behandeling van de zaak, waarbij eiser op 7 januari 2015 de voorzieningenrechter had verzocht om een zitting te plannen. De zitting vond plaats op 20 februari 2015, en er werd diezelfde dag een verkort vonnis uitgesproken.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het strafrestant van Zaak 1, dat op 31 oktober 2012 is opgelegd, tussen 31 oktober en 19 november 2012 ten uitvoer is gelegd. Eiser heeft echter geen overtuigend bewijs kunnen leveren dat dit strafrestant daarna nogmaals is ten uitvoer gelegd. De registratiekaarten die door beide partijen zijn overgelegd, vertonen discrepanties en maken het moeilijk om met zekerheid vast te stellen of er sprake is van een dubbele tenuitvoerlegging. De voorzieningenrechter concludeert dat de wet geen mogelijkheden biedt voor de door eiser gevorderde verrekening van de ISD-maatregel met de (vermeende) dubbele detentie.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.140,-. De uitspraak benadrukt dat de ISD-maatregel volledig ten uitvoer moet worden gelegd, en dat de vermeende onrechtmatigheid van de dubbele tenuitvoerlegging niet kan leiden tot een verkorting van de ISD-maatregel.