ECLI:NL:RBDHA:2015:2738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 20912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Risico op behandeling in strijd met artikel 3 EVRM voor terugkerende Somaliërs

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2015, met zaaknummer AWB 14/20912, werd het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, een Somaliër die sinds april 2009 in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het risico voor eiser om door Al-Shabaab als terugkeerder te worden herkend, aanzienlijk was. Dit risico was gebaseerd op de informatie uit het algemeen ambtsbericht van december 2014, waarin werd gesteld dat terugkerende Somaliërs vaak als verdacht worden beschouwd door Al-Shabaab, vooral als ze uit een westers land komen. De rechtbank wees erop dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag van eiser niet volstond om te concluderen dat hij geen reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg deze op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 974,- werden vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/20912

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [nummer]

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Op 10 september 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
Bij besluit van 12 september 2014 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij brief van 12 september 2014 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in zaaknummer 201404664/1/V2, welke uitspraak is gedaan op 26 november 2014, en het nieuwe algemeen ambtsbericht (AAB) Somalië, dat is gepubliceerd op 18 december 2014.
Partijen zijn op 27 november 2014 en 15 januari 2015 in de gelegenheid gesteld hun standpunten dienaangaande naar voren te brengen hetgeen zij op 29 januari 2015 respectievelijk 12 februari 2015 hebben gedaan. Gelet op de door beide partijen daartoe gegeven toestemming heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft zij op 12 februari 2015 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing (het ne bis in idem beginsel). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Voorts volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toets rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust. Slechts op grond van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden kan noodzaak bestaan om deze in het nationale recht neergelegde procedureregels niet tegen te werpen, waarbij wordt verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 inzake Bahaddar tegen Nederland, LJN: AG8817.
2. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1986 en de Somalische nationaliteit te bezitten. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland. Verzoeker heeft eerder, op 13 augustus 2009, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 20 augustus 2009 afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Voor zover thans van belang heeft verweerder overwogen dat verzoeker toerekenbaar geen reis- en identiteitsdocumenten heeft overgelegd en dat het asielrelaas van verzoeker geen positieve overtuigingskracht bezit en dus ongeloofwaardig is. Bij uitspraak van 23 september 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (AWB 09/30188), is het beroep gegrond verklaard. Het door verweerder hiertegen ingediende hoger beroep is bij uitspraak van 29 november 2010 (20100099/1/V2) door de Afdeling gegrond verklaard, waardoor het besluit van 20 augustus 2009 in rechte is komen vast te staan. Op 4 januari 2012 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag gedaan. Bij besluit van 13 juni 2012 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 7 december 2012 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht, is het beroep ongegrond verklaard (AWB 12/19518). Het door eiser hiertegen ingediende hoger beroep is bij uitspraak van 20 februari 2013 (201211726/1/V2) door de Afdeling ongegrond verklaard. Op 2 april 2013 heeft eiser wederom een asielaanvraag gedaan. Bij besluit van 6 april 2013 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 23 april 2013 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, is het beroep ongegrond verklaard (AWB 13/9338). Het door eiser hiertegen ingediende hoger beroep is bij uitspraak van 23 juli 2013 (201303877/1/V2) door de Afdeling ongegrond verklaard. De afwijzing van deze herhaalde asielaanvraag is daarmee in rechte komen vast te staan. Het thans bestreden besluit van 12 september 2014 is van gelijke strekking als de hiervoor genoemde beschikkingen zodat het hiervoor weergegeven beoordelingskader van toepassing is.
3. Eiser heeft gesteld dat er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden (nova) en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat de algehele veiligheidssituatie in Somalië in het algemeen, en in Mogadishu in het bijzonder, sedert de vorige asielprocedure is verslechterd. Ter onderbouwing van de verslechterde veiligheidssituatie heeft eiser bij zijn aanvraag verwezen naar het algemeen ambtsbericht (AAB) van Somalië van december 2013, een landenrapportage van de UK Home Office van 9 april 2014, een rapport van Amnesty International van 26 september 2013, een bericht van de Danish Immigration Service van 20 maart 2014, een bericht van Shabelle News van 19 augustus 2013 en naar een rapport van de Secretaris-generaal van de VN van december 2013.
In de zienswijze heeft eiser voorts verwezen naar een rapport van Danish Immigration service van mei 2013 waarin wordt verwezen naar de Somalische NGO Elman Peace Centre, een nieuwsbericht van IRIN News van 14 juli 2014, een nieuwsbericht van de BBC van 15 juni 2014, een rapport van de Danish Immigration Service van 6 maart 2014 en een bericht van Sabahi op de website www.allafrica.com.
Eiser beroept zich verder ook op het AAB over Somalië van december 2013 omdat daarin is vermeld dat terugkerende Somaliërs per definitie in de negatieve belangstelling staan van Al-Shabaab in verband met vermeende spionage of verwestering. Volgens eiser zijn de beleidscriteria zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2014/6 (WBV 2014/6) hiermee in strijd. Immers, in paragraaf 23.4.5. van het WBV 2014/6 worden aanvullende individuele eisen gesteld ten aanzien van het aannemelijk maken van negatieve belangstelling van Al-Shabaab terwijl eiser volgens het AAB reeds vanwege zijn terugkeer uit westen al in de negatieve belangstelling zal komen te staan van Al-Shabaab, al dan niet wegens verdenking van spionage. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser in de gronden van beroep van 17 september 2014 verwezen naar diverse uitspraken waarin dit standpunt gevolgd is. Daarnaast heeft eiser in de (aanvullende) gronden van beroep verwezen naar een memo van Human Rights Watch van 27 november 2013, een artikel van Amnesty International van 29 november 2013, een bericht van de BBC van 3 november 2013, het EASO Country of Origin Information Report South and Central Somalia van augustus 2014, een tweetal e-mails van Tony Burns (werkzaam bij hulporganisatie SAACID) van mei en augustus 2013, naar de landenrapportage van de UK Home Office van 9 april 2014 en een stuk van VWN ‘Veel gestelde vragen – Somalië: verwestering en beschuldiging van spionage’ van 18 augustus 2014.
Eiser heeft voorts bij de behandeling van het beroep ter zitting op 28 oktober 2014 een brief van Amnesty International overgelegd van 28 oktober 2014 en een brief van VWN van 24 oktober 2014 waarin, kort gezegd, gedwongen terugkeer naar Zuid- en Centraal Somalië wegens de algehele veiligheidssituatie en de aanwezigheid van Al Shabaab met klem wordt ontraden.
Eiser heeft zich tot slot op het standpunt gesteld, na de schorsing van de behandeling van het beroep ter zitting op 28 oktober 2014 en in reactie op de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014 (201404664/1/V2, www.raadvanstate.nl) en het AAB van december 2014, dat voornoemde uitspraak niet afdoet aan het standpunt van eiser reeds omdat deze door het AAB van december 2014 is achterhaald. Volgens eiser blijkt uit het AAB van december 2014 zonneklaar dat hij bij terugkeer naar Marka wel degelijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, aangezien hij als terugkeerder uit het Westen door Al-Shabaab zal worden verdacht van spionage. Hiertoe voert eiser aan, onder verwijzing naar paragraaf 3.4.1. van het AAB van december 2014, dat hij door zijn langdurig (bijna zes jaar) verblijf in Nederland zich Nederlandse gewoonten heeft eigen gemaakt zoals de manier van lopen, kijken, zijn oogopslag, manier van bewegen, van kleden en spreken. Dat Marka niet onder controle staat van Al-Shabaab maakt het vorenstaande niet anders volgens eiser omdat hij wel door Al-Shabaab beheerste gebieden dient te reizen alvorens in Marka te kunnen komen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat bij zijn vrees van een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling tevens moet worden betrokken dat hij behoort tot de Hawiye Abgal clan welke bekend staat als anti Al-Shabaab alsmede dat eiser in Somalie geen familie heeft anders dan zijn echtgenote en zijn minderjarige kinderen.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen nieuwe feiten of
veranderde omstandigheden naar voren zijn gebracht die af kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet valt onder het beleid zoals neergelegd in het WBV 2014/6 omdat in rechte vaststaat dat eiser in het verleden geen problemen heeft ondervonden door of vanwege Al-Shabaab en dat hij niet als verwesterd kan worden beschouwd. Daarom is niet gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling zal komen te staan van Al-Shabaab bij terugkeer naar Somalië, meer in het bijzonder naar de plaats Marka, gelegen in de provincie Shabelle Hoose, Zuid Somalië. Het enkele feit dat eiser terugkeert vanuit een westers land is volgens verweerder onvoldoende om een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aannemelijk te achten. Zulks blijkt naar het oordeel van verweerder niet uit het AAB van december 2013, hetgeen is bevestigd door de Afdeling in haar uitspraak van 26 november 2014, en evenmin uit het nieuwe AAB van december 2014, aldus verweerder. Verweerder handhaaft dan ook zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij door Al-Shabaab als een terugkeerder uit het westen zal worden aangemerkt bij terugkeer naar Somalië. Verweerder handhaaft voorts zijn standpunt dat in Somalië, en in Mogadishu en Marka in het bijzonder, geen sprake is van eens situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De aangevoerde feiten leiden evenmin tot een geslaagd beroep op de Bahaddar-exceptie, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Hetgeen in de door eiser ingebrachte stukken staat weergegeven over de verslechterde veiligheidssituatie in Somalië in het algemeen, en in Mogadishu en de provincie Shabelle Hoose in het bijzonder, is naar het oordeel van de rechtbank geen nieuw gebleken omstandigheid nu op voorhand kan worden uitgesloten dat deze af kan doen aan de eerdere afwijzende beschikking(en). De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser overgelegde landeninformatie, waaronder ook het AAB van december 2014, niet blijkt dat sprake is van een zodanige verslechtering van de algehele veiligheidssituatie in Zuid- en Centraal Somalië dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Hoewel de situatie in Zuid- en Centraal Somalië onverminderd slecht is, blijkt uit de overgelegde stukken niet dat deze zodanig slecht is dat elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden, enkel en alleen door diens aanwezigheid aldaar een reëel risico op ernstige schade loopt. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank ook de uitspraken van de Afdeling van 23 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0887) en 30 september 2013 (201206376/1/V2, www.raadvanstate.nl), waarin is geoordeeld dat de mate van willekeurig geweld in Mogadishu respectievelijk Zuid- en Centraal Somalië is afgenomen. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat thans sprake is van een wezenlijk andere situatie dan waar de Afdeling in voormelde uitspraken vanuit is gegaan. Van nieuwe feiten en omstandigheden die een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigen is dan ook geen sprake.
5.2.
Eiser heeft voorts als novum naar voren gebracht het AAB van december 2013, waaruit volgens eiser blijkt dat alle uit het Westen terugkerende Somaliërs risico lopen door Al Shabaab als spion dan wel als verdacht te worden beschouwd en het WBV 2014/6, dat op het punt van uit het Westen terugkerende Somaliërs is gewijzigd ten opzichte van de ten tijde van de eerdere besluiten geldende WBV’s. Hangende de beroepsprocedure is daar nog het AAB van december 2014 bijgekomen. Eiser heeft in dit verband gesteld dat het beleid neergelegd in paragraaf 23.4.5. en in paragraaf 23.4.6. van het WBV 2014/6 onredelijk is nu uit het AAB van 2013 en het AAB van 2014, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat hij reeds een reëel risico loopt op een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling omdat hij vanuit het westen terugkeert naar Somalië en dat de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014 (201404664/1/V2, www.raadvanstate.nl) is achterhaald door het nieuwe AAB van december 2014. De rechtbank overweegt als volgt.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in haar uitspraak van 26 november 2014 (201404664/1/V2, www.raadvanstate.nl) heeft overwogen dat uit het ambtsbericht van 20 december 2013 niet kan worden afgeleid dat elke uit het Westen teruggekeerde Somaliër het risico loopt te worden verdacht van spionage door Al-Shabaab en dat dit risico zich eerst voordoet, indien en voor zover Al-Shabaab hem als zodanig herkent. De enkele terugkeer naar Somalië is daarom onvoldoende om te concluderen dat een terugkeerder een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, aldus de Afdeling met betrekking tot het AAB van december 2013.
5.3.1.
De rechtbank stelt vast dat in het AAB van 2013 de volgende passages zijn opgenomen:
Vrees voor spionage (pagina 19)
Uit het westen terugkerende Somaliërs mijden over het algemeen gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab, zelfs als hun clan daar vandaan komt. Terugkeerders lopen het risico er van te worden verdacht te spioneren voor de SFG of aan de SFG gelieerde troepen. In de verslagperiode is de houding van A -Shabaab ten opzichte van vermeende spionnen verder verscherpt. Volgens bronnen worden teruggekeerde Somaliërs per definitie als verdacht beschouwd door Al-Shabaab (inclusief personen uit de diaspora), evenals personen met een westers paspoort of personen die niet behoren tot de in een gebied overheersende clan. In de verslagperiode waren er berichten dat Al-Shabaab mannen executeerde op verdenking van spionage. Zo werden op 6 juni in Barawe twee mannen door een vuurpeloton geëxecuteerd, nadat ze er door Al-Shabaab van waren beschuldigd te spioneren voor de SFG en AMISOM.
Veiligheidssituatie (pagina 25)
De veiligheidssituatie was in de verslagperiode in heel Zuid- en Centraal Somalië nog altijd zeer slecht. Volgens een aantal bronnen is de veiligheidssituatie in Mogadishu en in de rest van Zuid- en Centraal Somalie zelfs verslechterd ten opzichte van de vorige verslagperiode, met name voor personen die zijn gelieerd aan de overheid, de AMISOM en de VN en voor personen die zijn teruggekeerd uit het westen.
Mogadishu (pagina 26)
In Mogadishu is het geweld veelal gericht op specifieke doelen. Aanslagen van Al-Shabaab zijn vooral gericht op overheidsfunctionarissen, leden van het gerechtelijke apparaat zoals rechters, leden van AMISOM, personen die voor internationale organisaties werken, internationale delegaties en personen die er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid (zoals Somaliërs die in het buitenland/westerse landen hebben verbleven).
Zuid- en Centraal Somalië (pagina’s 48 en 49)
De bewegingsvrijheid in gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab is in de verslagperiode onverminderd klein gebleven. Personen die Al-Shabaab gebied proberen te ontvluchten lopen risico door Al-Shabaab te worden aangehouden. In de verslagperiode zijn enkele gevallen bekend geworden van personen die werden geëxecuteerd door Al-Shabaab omdat ze er van werden verdacht banden met de federale regering te hebben. Gedurende de verslagperiode is Al-Shabaab nog wantrouwender geworden in vergelijking met eerdere periodes, ten aanzien van vermeende spionnen. Ook medewerkers van ngo’s en internationale organisaties kunnen te maken krijgen met geweld bij checkpoints van Al-Shabaab.
Terugkeer (pagina 68)
Voor alle teruggekeerde personen geldt dat de nog altijd zeer slechte veiligheidssituatie een grote belemmering vormt voor een succesvolle terugkeer. Volgens bronnen is Al-Shabaab in de verslagperiode in toenemende mate alert geweest op personen die uit het buitenland zijn teruggekeerd in verband met vermeende spionage of verwestersing. Volgens bronnen beschouwt Al-Shabaab in sommige regio’s zelfs personen die niet tot de dominante clan behoren al als verdacht.
5.3.2.
De rechtbank stelt voorts vast dat de volgende passages in het AAB van december 2014 zijn opgenomen:
Controlegebied (pagina 16)
Door beide operaties van AMISOM en de SNAF in 2014 is het controlegebied van Al- Shabaab verder geslonken ten opzichte van de vorige verslagperiode. Al-Shabaab beheerste aan het einde van deze verslagperiode nog wel delen van het platteland in Lower Shabelle, Midden en Lower Juba, en aan de grens met Kenia en Ethiopië.
Mensenrechtensituatie in gebieden onder controle van Al-Shabaab (pagina 16)
De mensenrechtensituatie in gebieden onder controle van Al-Shabaab was in de verslagperiode onverminderd slecht. Mensen stonden dagelijks bloot aan geweld, onderdrukking en afpersing. Ze hadden meer te lijden naarmate de druk op Al-Shabaab toenam. Zo ontvoerden Al-Shabaab strijders eind januari zeventien mensen (waaronder vier eigen leden) op verdenking van spionage, nadat een drone van de VS een van hun leiders gedood had. Het is niet bekend wat van hen geworden is.
[…]
Regelmatig kwamen ook in deze verslagperiode berichten naar buiten over executies in het openbaar zoals steniging, onthoofding of ophanging, en lijfstraffen zoals zweepslagen en amputaties. Mensen werden door een Al-Shabaab rechtbank zonder eerlijke vorm van proces veroordeeld vanwege samenwerking met de Somalische strijdkrachten of federale regering. Op 13 juli werden bijvoorbeeld onder grote publieke belangstelling twee mannen geëxecuteerd op verdenking van spionage voor de overheid. Honderden mensen moesten toekijken. Voor hetzelfde ‘misdrijf’ werd op 23 juli een meisje in de teenager-leeftijd in Bay regio geëxecuteerd. Volgens de Somali Current zijn in de eerste zeven maanden van 2014 meer dan 10 personen door Al Shabaab geëxecuteerd op grond van beschuldiging van spionage.
Gericht geweld Al-Shabaab (pagina 17)
[…]
Ook in deze verslagperiode zijn er enkele berichten dat Al-Shabaab mensen heeft geëxecuteerd op verdenking van spionage voor uiteenlopende landen. Verdachten worden gevangen gezet en door een rechter van Al-Shabaab tot de dood veroordeeld. Verdachten krijgen geen kans zich te verdedigen.
Bewegingsvrijheid (pagina 52)
Binnen Somalië wordt de bewegingsvrijheid niet ingeperkt door regelgeving. Volgens artikel 21 van de voorlopige grondwet staat het een ieder vrij naar eigen inzicht door het land te reizen, of om het land te verlaten. In de praktijk is de bewegingsvrijheid door de slechte veiligheidssituatie ingeperkt. Gedurende de hele verslagperiode werden, vooral in Lower Shabelle, illegale roadblocks opgeworpen
door strijdende partijen. Auto’s werden tegengehouden door gewapende mannen (soms in uniform) en ze mochten pas doorrijden na het betalen van een geldsom. Chauffeurs die het openbaar vervoer onderhouden tussen Mogadishu en Afgoye klaagden over een toename van de roadblocks, ook op klaarlichte dag. In Mogadishu waren er vooral in de buitenwijken nog steeds security checkpoints van de politie. Naar verluidt werden deze slordig bewaakt en werden politiemensen omgekocht om af te zien van onderzoek van het voertuig en de inzittenden. In januari berichtte Human Rights Watch over dode en gewonde burgers tijdens gevechten tussen regeringssoldaten over de controle van checkpoints. Half mei waren 300 regeringssoldaten nodig om milities te verdrijven van een illegale roadblock op de weg tussen Mogadishu naar het zuiden van het land. Van de militieleden kwamen er zeventien om.
Zuid- en Centraal Somalië (pagina’s 52 en 53)
De bewegingsvrijheid van de bevolking in Zuid- en Centraal Somalië varieerde in de verslagperiode per regio. Wegen in dit gebied bleven zeer onveilig vanwege roadblocks, het risico op hinderlagen van gewapende bendes en de gevechten tussen Al-Shabaab en AMISOM en clanconfrontaties. Ook in gebieden die nominaal door de geallieerde troepen waren veroverd op Al-Shabaab, waren de Somalische autoriteiten niet in staat vrede en stabiliteit te garanderen en de mensenrechten te beschermen.
[…]
Personen die naar een andere streek wilden reizen, zijn verdacht in de ogen van Al-Shabaab net zoals Somaliërs die terugkeren vanuit Kenia of westerse landen.
Vrijwillige terugkeer
[…]
Terugkeerders worden volgens meerdere bronnen in de regel als zodanig herkend door hun (westers) gedrag, kleding, bezittingen, hun oogopslag of accent, ook als ze bijvoorbeeld maar een half jaar zijn weggeweest. Op subtiele wijze kunnen ze zich in Somalische ogen onderscheiden van mensen die al sinds jaar en dag in het gebied wonen. Mede vanwege de communicatieve cultuur in Somalië (zie ook paragraaf 1.1.4 over Al-Shabaab) kan bekend raken dat iemand is teruggekeerd. Hierdoor lopen ze het risico door Al-Shabaab als terugkeerder te worden herkend en te worden beschuldigd van verraad of spionage. Daarom mijden terugkerende Somaliërs over het algemeen gebied dat onder controle staat van Al‑Shabaab, zelfs als hun clan daar vandaan komt.
5.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde passages van het AAB van december 2013 en december 2014, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat de houding van Al-Shabaab ten opzichte van vermeende spionnen sedert de vorige asielprocedure van eiser is verscherpt. Uit voornoemde ambtsberichten, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat volgens bronnen teruggekeerde Somaliërs per definitie door Al-Shabaab als verdacht worden beschouwd wegens vermeende spionage, dat vermeende spionnen zonder proces worden gedood en dat terugkeerders volgens bronnen in de regel al als zodanig worden herkend door hun (westers) gedrag, kleding, bezittingen, hun oogopslag of accent, ook als ze bijvoorbeeld maar een half jaar zijn weggeweest. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Het kan nu immers niet op voorhand worden uitgesloten dat de enkele terugkeer naar Somalië vanuit het westen voldoende is om te concluderen dat een terugkeerder een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
5.4.
In het WBV 2014/6 is in paragraaf 23.4.5, voor zover van belang, opgenomen:
Individuele kenmerken
De IND verleent, behoudens contra-indicaties, in ieder geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië, indien de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
a. de vreemdeling is afkomstig uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab of dit gebied uitsluitend kan bereiken via een gebied dat onder de controle staat van Al-Shabaab;
b. de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij zich niet kan handhaven onder de regels van Al Shabaab.
Deze opsomming is cumulatief.
Ad b.De IND betrekt bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling zich kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab in ieder geval de volgende aspecten:
• de ervaringen van de vreemdeling met het leven onder de regels van Al-Shabaab;
• de omstandigheid dat de vreemdeling al dan niet recentelijk is vertrokken;
• de mate waarin de vreemdeling vanwege verwestering de negatieve aandacht van Al-Shabaab kan wekken, voor zover de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab. (…).
In het WBV 2014/6, paragraaf 23.4.6 staat, voor zover van belang, vermeld:
Aandachtsgroepen
De hieronder genoemde groepen staan in de negatieve aandacht van Al-Shabaab en zijn aangewezen als aandachtgroep:
(…)
• vreemdelingen die op basis van individuele omstandigheden (die meer inhouden dan enkel de terugkeer uit het westen) er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid.
Vreemdelingen behorende tot een aandachtsgroep kunnen, mede gelet op de omstandigheid dat zij op basis van hun terugkeer uit het westen in de negatieve aandacht van de zijde van Al-Shabaab kunnen komen te staan, op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien de herkomst geloofwaardig is en zij afkomstig zijn uit:
• delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; of,
• overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië (exclusief Mogadishu) waar Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.
Ook gebieden waarover onvoldoende actuele informatie beschikbaar is, maar een bestendige invloedrijke rol van Al-Shabaab aannemelijk is, moeten hiertoe worden gerekend.
Bij het beoordelen van het individuele risico in het herkomstgebied en tijdens de reis daar naar toe betrekt de IND in ieder geval:
• de clanafkomst in relatie tot de positie van de clan in het gebied;
• de banden met- en de situatie van de familieleden;
• de duur van verblijf in het westen.
Er is sprake van een individuele toets waarbij de asielzoeker aannemelijk moet maken dat hij behoort tot een dergelijke groep én dat hij persoonlijk in die hoedanigheid risico’s loopt van de zijde van Al-Shabaab. Voor leden van de aandachtsgroep die terugkeren naar Mogadishu geldt in het licht van de positie van terugkeerders aldaar dat indicaties van geringe aard niet volstaan. De IND beoordeelt op basis van het algemene toetsingskader of de individuele omstandigheden van de vreemdeling tot inwilliging van de aanvraag leiden.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in beroep, gezien voormelde passages van het AAB van december 2014 welke ingevolge artikel 83 van de Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep dienen te worden betrokken, onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt een reëel risico te lopen op een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling bij terugkeer naar Marka in Somalië. In het licht van paragraaf 23.4.5 van het WBV 2014/6 acht de rechtbank daartoe redengevend dat het herkomstgebied van eiser weliswaar niet (langer) door Al-Shabaab wordt gecontroleerd maar dat uit het AAB van december 2014 blijkt dat de bewegingsvrijheid in de herkomstregio van eiser, de Lower Shabelle, ernstig wordt ingeperkt door illegale roadblocks van strijdende partijen. Voorts blijkt dat de wegen in dit gebied zeer onveilig zijn vanwege deze vanwege roadblocks alsmede het risico op hinderlagen van gewapende bendes en de gevechten tussen Al-Shabaab en AMISOM en clanconfrontaties. Ook in gebieden die nominaal door de geallieerde troepen waren veroverd op Al-Shabaab, waren de Somalische autoriteiten niet in staat vrede en stabiliteit te garanderen en de mensenrechten te beschermen. Naar het oordeel van de rechtbank moet hieruit worden afgeleid dat eiser zijn herkomstgebied enkel kan bereiken via een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab. Hiermee is dan ook aan de eerste voorwaarde van paragraaf 23.4.5 van het WBV 2014/6 voldaan. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser eveneens aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de tweede voorwaarde van paragraaf 23.4.5 van het WBV 2014/6 voldoet. Voor dit oordeel acht de rechtbank redengevend dat eiser zich weliswaar in het verleden heeft kunnen handhaven onder de regels van Al-Shabaab, maar dat die omstandigheid in het licht van het AAB van december 2014 geen afdoende motivering is om te concluderen dat eiser thans geen reële vrees heeft voor een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling bij terugkeer naar zijn herkomstgebied. Immers, blijkens het AAB van december 2014 worden terugkeerders in de regel al als zodanig herkend door hun (westers) gedrag, kleding, bezittingen, hun oogopslag of accent, ook als ze bijvoorbeeld maar een half jaar zijn weggeweest. Voorts blijkt dat terugkeerders zich op subtiele wijze in Somalische ogen kunnen onderscheiden van mensen die al sinds jaar en dag in het gebied wonen en dat het mede vanwege de communicatieve cultuur in Somalië bekend kan raken dat iemand is teruggekeerd waardoor zij het risico lopen door Al-Shabaab als terugkeerder te worden herkend en te worden beschuldigd van verraad of spionage. Gezien het feit dat eiser zich sinds april 2009 in Nederland bevindt en het er reeds vanwege dit enkele tijdsverloop voor moet worden gehouden dat eiser zich dientengevolge, al dan niet onbewust, bepaalde westerse gewoonten, een andere oogopslag, een gewijzigd accent en gedachten heeft aangemeten, is de rechtbank van oordeel dat het risico voor eiser om tijdens zijn reis naar zijn herkomstgebied door Al-Shabaab te worden herkend als terugkeerder dusdanig groot is dat eiser bij terugkeer, ondanks de eerdere vastgestelde ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas, aldaar een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.6.
De rechtbank volgt verweerder evenmin in zijn in beroep ingenomen standpunt dat, onder verwijzing naar eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014 en paragraaf 23.4.6. van het WBV 2014/6, eiser niet al enkel vanwege zijn terugkeer uit het westen door Al-Shabaab ervan verdacht zal worden te spioneren voor de overheid en dat eiser ook om die reden geen reëel risico loopt op een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Daartoe overweegt de rechtbank dat anders dan in het eerdere AAB van december 2013, in het AAB van december 2014 wel informatie is opgenomen over het risico door Al-Shabaab als terugkeerder te worden herkend. Gezien het vorenstaande kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook in dit kader niet volstaan met het wijzen op de omstandigheid dat eiser zich in het verleden heeft weten te handhaven onder de regels van Al-Shabaab en dat in rechte vaststaat dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Verweerder is derhalve onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de stelling van eiser dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM nu hij vanwege zijn terugkeer uit het westen vreest dat hij door Al-Shabaab als spion zal worden aangemerkt.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aanwijzingen van de rechtbank.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 974,00, te betalen aan eiser
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, voorzitter, mr. T.J. Sleeswijk Visser – de Boer en mr. G.A.C.M. van Ballegooij, rechters, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2015.

Rechtmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).