ECLI:NL:RBDHA:2015:2557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling na onrechtmatige aanhouding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser, van Libanese nationaliteit, was op 13 februari 2015 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze vrijheidsontnemende maatregel, waarbij hij aanvoert dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, omdat het strafrechtelijk voortraject onrechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanhouding van eiser door de rechter-commissaris als onrechtmatig is beoordeeld, wat de basis vormt voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.

De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder ter zitting geen standpunt kon innemen over de belangenafweging en niet kon aangeven of de onrechtmatige aanhouding was meegewogen in de beslissing tot inbewaringstelling. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de bewaring niet zien op openbare orde, met uitzondering van de ongewenstverklaring van eiser, die al dateert van 2002. Eiser heeft meerdere keren in bewaring gezeten zonder dat dit heeft geleid tot uitzetting. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiser, die ten onrechte van zijn vrijheid zijn beroofd, zwaarder wegen dan de belangen van verweerder.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bewaring onmiddellijk opgeheven en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.675,-- aan eiser voor de onterechtelijke vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 980,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, en is op 5 maart 2015 bekendgemaakt aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/3581
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 maart 2015 in de zaak tussen

[naam],

geboren op[geboortedatum], van (gestelde) Libanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde G. Ramsaroep).

Procesverloop

Op 13 februari 2015 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 20 februari 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 3 maart 2015. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Essebai als tolk in de Arabische taal.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft aangevoerd dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, nu het strafrechtelijk voortraject onrechtmatig is. Bovendien ontbraken de stukken betreffende de onrechtmatige aanhouding in het dossier, waaronder de beslissing van de rechter-commissaris. Die heeft de aanhouding en daarmee de inverzekeringstelling onrechtmatig geacht en eiser niet rauwelijks (strafrechtelijk) in bewaring gesteld. Verder heeft verweerder geen belangenafweging gemaakt en niet onderzocht of er een lichter middel toegepast had kunnen worden. Voorts is een nieuwe inbewaringstelling, gezien eisers wil om terug te keren, zijn medische toestand en zijn leeftijd, niet in redelijkheid gerechtvaardigd te achten. Verder kan de voortvarendheid niet beoordeeld worden, vanwege het ontbreken van stukken in het dossier.
1.2
Verweerder heeft aangevoerd dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en voortduurt. Voor de belangenafweging verwijst verweerder naar de gronden van de maatregel.
2.5
De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat het ontbreken van stukken over het strafrechtelijk voortraject onzorgvuldig is, zeker nu deze stukken essentieel zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortraject. Dit brengt echter nog niet mee dat de bewaring reeds om die reden onrechtmatig moet worden geacht.
2.6
Met betrekking tot eisers stelling dat de vreemdelingenrechter in dit geval het strafrechtelijk voortraject in zijn toetsing dient te betrekken, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het niet aan de vreemdelingenrechter om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Slechts indien de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling. De onrechtmatige vrijheidsontneming middels welke de vreemdeling in de macht van de tot inbewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten is gebracht, maakt de daarop aansluitende bewaring onrechtmatig, indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
2.7
Uit het door eisers gemachtigde ter zitting overgelegde proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris ter toetsing van de inverzekeringstelling en op de vordering van de officier van justitie tot inbewaringstelling volgt dat eiser heeft gesteld dat zijn aanhouding onrechtmatig was, omdat er geen geldige reden was om hem naar zijn identiteit te vragen in het kader van het strafrecht en dat er op dat moment ook geen vermoeden van illegaal verblijf was. Eiser stelt dat hij door een agent werd aangesproken toen hij met een kinderfiets over straat liep en dat de agent heeft aangegeven dat hij aan de fiets en het slot niets bijzonders zag. De rechter-commissaris heeft vervolgens de aanhouding van eiser en daarmee ook de strafrechtelijke inverzekeringstelling onrechtmatig geoordeeld. Verweerder heeft eisers stelling niet weersproken.
2.8
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of, gelet op de vastgestelde onrechtmatigheid, de maatregel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten.
2.9
Verweerder heeft ter zitting gesteld geen standpunt in te kunnen nemen en heeft desgevraagd met betrekking tot de belangenafweging verwezen naar de gronden van de maatregel en de motivering daarvan in het besluit. Ook kon verweerder niet aangeven of de onrechtmatige aanhouding en daarmee de onrechtmatige inverzekeringstelling is meegewogen in de belangenafweging bij de vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling. De rechtbank stelt vast dat de gronden van bewaring niet zien op aspecten van de openbare orde, met uitzondering van de ongewenstverklaring van eiser. Hoewel de ongewenstverklaring een zwaarwegend belang voor verweerder vormt, heeft eiser er terecht op gewezen dat de ongewenstverklaring al dateert van 2002 en eiser sindsdien reeds enige malen in bewaring heeft verbleven, hetgeen nimmer tot uitzetting heeft geleid. Aan de kant van eiser weegt dat hij kennelijk ten onrechte werd aangehouden en van zijn vrijheid werd beroofd. Ter voorkoming van willekeurige aanhoudingen dient dit naar het oordeel van de rechtbank zwaar te wegen. Gelet op de ernst van het gebrek in het voortraject en de daardoor geschonden belangen van eiser, alsmede op het feit dat verweerder ter zitting geen adequate belangenafweging kon maken en niet kon aangeven of het onrechtmatig voortraject was meegewogen bij de inbewaringstelling, is de rechtbank van oordeel dat het belang van eiser in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het belang van verweerder dat gelegen is in de gronden van de maatregel van bewaring.
3. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1.675,--.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.675,-- (zegge: zestienhonderd en vijfenzeventig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-- (zegge: negenhonderd en tachtig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 5 maart 2015 door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HH
Coll:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.