ECLI:NL:RBDHA:2015:2557
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling na onrechtmatige aanhouding
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser, van Libanese nationaliteit, was op 13 februari 2015 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze vrijheidsontnemende maatregel, waarbij hij aanvoert dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, omdat het strafrechtelijk voortraject onrechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanhouding van eiser door de rechter-commissaris als onrechtmatig is beoordeeld, wat de basis vormt voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder ter zitting geen standpunt kon innemen over de belangenafweging en niet kon aangeven of de onrechtmatige aanhouding was meegewogen in de beslissing tot inbewaringstelling. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de bewaring niet zien op openbare orde, met uitzondering van de ongewenstverklaring van eiser, die al dateert van 2002. Eiser heeft meerdere keren in bewaring gezeten zonder dat dit heeft geleid tot uitzetting. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiser, die ten onrechte van zijn vrijheid zijn beroofd, zwaarder wegen dan de belangen van verweerder.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bewaring onmiddellijk opgeheven en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.675,-- aan eiser voor de onterechtelijke vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 980,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, en is op 5 maart 2015 bekendgemaakt aan de partijen.