ECLI:NL:RBDHA:2015:2159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 - 4536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde voorschotten op basis van de Wet WIA/Waz

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van voorschotten die eiseres heeft ontvangen op basis van de Wet WIA en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). Eiseres ontving sinds 1 januari 2008 voorschotten, maar vanaf 14 augustus 2013 was duidelijk dat zij geen recht had op een uitkering op grond van deze wetten. De rechtbank oordeelde dat de voorschotten onverschuldigd waren betaald, wat betekent dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de rechtsplicht had om deze terug te vorderen. Eiseres had niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen aan de lange duur van de voorschotverlening dat terugvordering niet aan de orde zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht tot terugvordering was overgegaan, ongeacht de financiële situatie van eiseres. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De rechtbank benadrukte dat de terugvordering niet afhankelijk was van de vraag of eiseres zich bewust was van de mogelijkheid van terugvordering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/4536

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 maart 2015 in de zaak tussen

[eiseres] te[plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.M.T. Korff),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde:[gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2013 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de voorschotverlening op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2008 beëindigd.
Bij besluit van 8 november 2013 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de verleende voorschotten ter hoogte van € 89.250,- bruto van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 25 november 2013 (het primaire besluit 3) heeft verweerder een bedrag ter hoogte van € 86.155,20 bij eiseres ingevorderd.
Bij besluit van 29 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft in de periode van 22 september 1997 tot 21 april 2000 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op 6 augustus 2007 heeft eiseres een aanvraag gedaan om een WAO-uitkering dan wel een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen(Waz) in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid na een auto-ongeval in 2002.
2. Bij besluit van 23 januari 2008 heeft verweerder besloten eiseres op haar verzoek met ingang van 1 januari 2008 voorschotten op de WAO-uitkering te verlenen.
3. Bij besluit van 23 juli 2008 heeft verweerder geweigerd eiseres een WAO-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 15 december 2008 heeft verweerder ook een Waz-uitkering geweigerd. Eiseres heeft tegen deze weigeringen rechtsmiddelen ingesteld. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 14 augustus 2013 een tweetal uitspraken gedaan in de door eiseres daartegen ingestelde hoger beroepen met procedurenummers 11/2940 en 11/3002. De CRvB heeft in di e uitspraken geoordeeld dat de uitkeringen eiseres terecht zijn geweigerd.
4. Verweerder heeft de voorschotverlening aan eiseres beëindigd en de tot dan toe verstrekte voorschotten van eiseres teruggevorderd en ingevorderd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorschotten ten onrechte aan eiseres zijn betaald nu vaststaat dat zij geen recht heeft op een WAO- of een Waz-uitkering. In dat geval is verweerder verplicht om de betaalde voorschotten terug te vorderen. Daarbij is niet van belang of eiseres wel of niet heeft begrepen dat de voorschotten teruggevorderd konden worden. Verweerder acht het bovendien niet geloofwaardig dat eiseres niet wist dat de voorschotten teruggevorderd zouden worden. Uit verschillende dossierstukken en de omstandigheid dat van eiseres eerder een voorschot op een uitkering is teruggevorderd volgt dat eiseres wist of had moeten weten dat een voorschot teruggevorderd zou worden indien geen recht bestond op uitkering. De omstandigheid dat door de CRvB aan eiseres vanwege een schending van de redelijke termijn voor procedures een schadevergoeding is toegekend, betekent nog niet dat ook afgezien moet worden van terugvordering van hetgeen ten onrechte is betaald. Van een dringende reden op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering af had moeten worden gezien is geen sprake, aldus verweerder. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
5. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat zij niet kon weten dat het aan haar verleende voorschot zou kunnen worden teruggevorderd. Daarnaast beroept zij zich op het vertrouwensbeginsel.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank stelt voorop dat de beëindiging van de betalingen aan eiseres per 1 oktober 2013 tussen partijen niet in geschil is. Het beroep beperkt zich tot de vraag of verweerder over heeft kunnen gaan tot terugvordering en invordering van het reeds betaalde.
8.1
Ten eerste is in geschil of met de betalingen aan eiseres sprake is geweest van voorschotverlening of van het verstrekken van een uitkering. De rechtbank overweegt dat in de besluiten van 23 januari 2008 en 23 juli 2008 duidelijk staat dat aan eiseres voorschotten op een uitkering werden verstrekt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat sprake geweest is van voorschotverlening.
8.2
De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiseres ook wist dat zij voorschotten ontving. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij na ontvangst van de eerste betalingen telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder en dat haar toen is verteld dat het om voorschotverlening ging. Ondanks dat eiseres, zoals zij stelt, het besluit van 23 januari 2008 nooit heeft ontvangen, wist zij kennelijk al snel daarna dat de betalingen voorschotten betroffen. De brief van F.J. van Rhijn, de toenmalig raadsvrouw van eiseres, van 7 juli 2010 waarin ook melding wordt gemaakt van voorschotten WAO, bevestigt deze beoordeling nog eens.
9. Met de twee uitspraken van de CRvB van 14 augustus 2013 is vast komen te staan dat eiseres met ingang van 1 januari 2013 geen recht heeft op een WAO- of een Waz-uitkering. Dit heeft tot gevolg dat de voorschotten aan eiseres onverschuldigd zijn betaald. De omstandigheid dat de voorschotverlening bij besluit is toegekend maakt dat niet anders. Voor de vraag of verschuldigd of onverschuldigd voorschotten zijn betaald is het uiteindelijk vastgestelde recht op uitkering doorslaggevend. Nu eiseres geen recht op uitkering heeft, zijn de voorschotten onverschuldigd betaald.
10.1
Eiseres voert aan dat zij niet wist dat de voorschotten ook teruggevorderd konden worden. Zij ging er onder andere op grond van de tekst van het besluit van 23 juli 2008 van uit dat de voorschotten hooguit gestopt konden worden.
10.2
In artikel 57, eerste lid van de WAO en in artikel 63, eerste lid van de Waz is bepaald – zover hier van belang – dat hetgeen onverschuldigd is betaald door verweerder wordt teruggevorderd. In het vijfde lid van voornoemde artikelen is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn verweerder kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
10.3
Uit de voornoemde artikelen blijkt dat verweerder in beginsel de plicht heeft onverschuldigde betalingen terug te vorderen. In het kader van die rechtsplicht is het dan ook niet van belang of eiseres zich heeft gerealiseerd dat bij een blijvende weigering van een uitkering sprake zou zijn van terugvordering van de voorschotten. De aanname van eiseres dat de voorschotverlening alleen beëindigd kon worden, maar dat van terugvordering geen sprake zou zijn, is daarom een aanname die voor rekening van eiseres moet blijven.
11.1
Eiseres doet ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de onduidelijke informatie van verweerder over de aard van de betalingen en het feit dat de voorschotverlening bijna zes jaar heeft geduurd maken dat eiseres erop mocht vertrouwen dat van terugvordering geen sprake meer zou zijn.
11.2
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van
29 januari 2013 ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0052, kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
11.3
De rechtbank overweegt dat in de besluiten van 23 juli 2008 en 15 december 2008 ondubbelzinnig is opgenomen dat eiseres geen aanspraak had op een WAO- of een Waz-uitkering. Hieruit volgt reeds dat eiseres ook geen recht had om de reeds betaalde voorschotten te behouden. Enkel aan het gebruik van het woord ‘uitkering’ in de maandelijkse specificaties heeft eiseres niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat ondanks de onverschuldigde betaling geen sprake zou zijn van terugvordering. Aan de lange tijd die de voorschotverlening daarna nog heeft voortgeduurd heeft eiseres evenmin dergelijk vertrouwen kunnen ontlenen. Van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat eiseres de voorschotten ongeacht de uitkomst van de procedures kon behouden, is daarmee geen sprake geweest.
12. Gelet op het voorgaande is verweerder terecht over gegaan tot terugvordering en invordering van de voorschotten. Van dringende redenen is de rechtbank niet gebleken. De omstandigheid dat het een hoge terugvordering betreft en de financiële positie van eiseres moeilijk is, is daarvoor onvoldoende. Bovendien blijkt uit het dossier dat verweerder bij de invordering rekening heeft gehouden met de financiële situatie van eiseres. Eiseres hoeft op dit moment niets terug te betalen omdat zij geen aflossingscapaciteit heeft.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Eiseres heeft ten slotte gedurende de beroepsprocedure verzocht om vergoeding van haar schade. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd toegelicht dat haar schade bestaat uit het bedrag dat zij aan verweerder moet terugbetalen. De rechtbank overweegt dat nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit, reeds daarom geen aanleiding bestaat om verweerder op grond van artikel 8:95 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot het vergoeden van schade. De rechtbank wijst het verzoek af.
15. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, en mr. B. Hammer en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.