In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009. Eiser, die gebruik maakte van kinderopvang via een gastouderbureau, had een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag. De verweerder, de Belastingdienst, had de kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil, omdat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten voor kinderopvang. Eiser had weliswaar enkele documenten overgelegd, maar deze waren niet voldoende om aan te tonen dat hij alle kosten daadwerkelijk had betaald. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij recht had op de kinderopvangtoeslag, omdat de overgelegde kwitanties niet ondertekend waren door de gastouder en er geen duidelijke relatie was tussen de kwitanties en de betalingen die eiser had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder.