ECLI:NL:RBDHA:2015:1954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
C-09-480530 - KG ZA 15-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot opschorting van ontruiming van huurwoning na eerdere betalingsregelingen

In deze zaak, die op 2 februari 2015 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderden eisers, [A] en [B], dat gedaagde, CBRE Global Investors (NL) B.V., de geplande ontruiming van hun woning zou opschorten. De ontruiming was het gevolg van een ontruimingsvonnis dat meer dan twee jaar eerder was uitgesproken. Gedaagde had herhaaldelijk de ontruiming aangezegd, maar deze was steeds uitgesteld vanwege getroffen betalingsregelingen. De eisers stelden dat zij een verbeterde inkomenspositie verwachtten en dat de ontruiming een noodtoestand voor hen en hun kinderen zou veroorzaken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep op rechtsverwerking niet opging, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die het gerechtvaardigd vertrouwen wekten dat gedaagde haar recht niet meer zou uitoefenen. De rechter benadrukte dat enkel tijdsverloop niet voldoende is voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Ook werd vastgesteld dat er geen juridische of feitelijke misslagen in het vonnis waren en dat er geen nieuwe feiten waren die een noodtoestand voor eisers zouden rechtvaardigen.

De rechter concludeerde dat de belangen van de kinderen van eisers niet in de weg stonden aan de ontruiming, aangezien de verantwoordelijkheid voor hun welzijn primair bij de ouders ligt. De vordering van eisers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/480530 / KG ZA 15/16
Vonnis in kort geding van 2 februari 2015
in de zaak van

1.[A],

2.
[B],
beiden wonende te [woonplaats ],
eisers,
advocaat mr. J.M. Eerkes te Rijswijk (ZH),
tegen:
CBRE Global Investors (NL) B.V., voorheen handelend onder de naam ING Real State Investment Management (NL) B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Pelle te Den Haag.
Eisers worden hierna tezamen aangeduid als ‘[A] c.s.’ en ieder afzonderlijk respectievelijk als ‘[A]’ en ‘[B]’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘Global’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 januari 2015 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Tussen [A] c.s. en Global heeft een huurovereenkomst bestaan op grond waarvan [A] c.s. van Global huurden de woning aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats ] (hierna: de woning).
1.2.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 15 oktober 2012 (hierna: het vonnis), bij verstek gewezen tussen Global als eisende partij en [A] c.s. als gedaagde partij, onder meer – kort gezegd – de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden, [A] c.s. veroordeeld om de woning te ontruimen en om de huurachterstand van € 2.673,10 aan Global te betalen.
1.3.
Het vonnis is aan [A] c.s. betekend op 31 oktober 2012, waarbij zij zijn bevolen om aan de inhoud van het vonnis te voldoen. Daarna is diverse malen aan hen de ontruiming van de woning aangezegd, te weten in ieder geval op 14 november 2012, op 28 november 2012, op 6 februari 2013, op 28 augustus 2013, op 4 december 2013, op 20 augustus 2014 en op 7 januari 2015.
1.4.
Deze aangekondigde ontruimingen, met uitzondering van de laatstgenoemde ontruiming, hebben geen doorgang gevonden omdat partijen voordien een betalingsregeling hadden getroffen. Hierbij heeft Global meerdere malen aan [A] c.s. meegedeeld dat, indien zij de regeling niet stipt nakomen, deze als direct vervallen wordt beschouwd en zij zal overgaan tot het treffen van verdere executiemaatregelen. De ontruiming die was gepland voor 7 januari 2015 is opgeschort in afwachting van de uitkomst van deze procedure.
1.5.
Ten tijde van de behandeling van deze zaak ter zitting op 19 januari 2015 bedroeg de huurachterstand € 6.030,89, exclusief kosten.

2.Het geschil

2.1.
[A] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven – Global te veroordelen tot het opschorten van de geplande ontruiming, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Global in de kosten van deze procedure.
2.2.
Daartoe voeren [A] c.s. onder meer, samengevat, het volgende aan. Ontruiming van de woning op dit moment levert een noodtoestand op. Het vonnis is reeds meer dan twee jaar geleden gewezen en diverse eerdere ontruimingen zijn afgeblazen. De ontruiming die nu is aangekondigd komt precies op een moment dat zowel [A] als [B] een sterk verbeterde inkomenspositie verwachten. Voorts wonen in de woning de twee minderjarige kinderen van [A]; een tweeling van thans elf jaar, die beiden in groep acht van de basisschool zitten. De rechten van deze kinderen, zoals vastgelegd in Europese regelgeving, moeten worden beschermd en hun belangen, en die van hun moeder, moeten zwaarder wegen dan die van Global. Indien de ontruiming drie tot zes maanden wordt opgeschort, zijn [A] c.s. in staat de huurschuld af te lossen, hebben zij de tijd om andere woonruimte te vinden en zijn de kinderen in de gelegenheid hun citotoets af te leggen vanuit hun vertrouwde woonsituatie.
2.3.
Global voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
De voorzieningenrechter begrijpt de verwijzing door [A] c.s. naar de tijdspanne tussen het vonnis en de per 7 januari 2015 aangezegde ontruiming en naar de afgezegde ontruimingen, als een beroep op rechtsverwerking. Daarvan kan slechts sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is enkel tijdsverloop is op zichzelf niet voldoende, maar is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist waardoor hetzij bij [A] c.s. het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Global haar recht niet meer geldend zou maken, hetzij de positie van [A] c.s. onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard indien Global haar recht alsnog geldend zou maken. Dergelijke omstandigheden zijn echter gesteld, noch gebleken, zodat aan dit beroep voorbij wordt gegaan.
3.2.
Uitgangspunt is de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de partij, aan wie de vordering of het verzoek bij – zoals hier – uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is toegewezen. Slechts indien Global geen in redelijkheid te respecteren belang bij executie heeft, kan tenuitvoerlegging van het vonnis verboden worden. Hiervan kan sprake zijn indien het te executeren vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor [A] c.s., waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is.
3.3.
Dat er sprake is van een feitelijke of juridische misslag in het vonnis is gesteld noch gebleken. Van een noodtoestand op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten is evenmin sprake. Nadat het vonnis gewezen is, hebben zich geen nieuwe feiten voorgedaan die bij tenuitvoerlegging van het vonnis [A] c.s. in een dergelijke toestand zouden brengen. [A] c.s. stellen weliswaar dat zij een sterk verbeterde inkomenspositie verwachten, hetgeen zij ter zitting ook nader hebben toegelicht, maar of deze verwachting ook uit zal komen, kan thans niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld, ook niet op basis van het door [A] c.s. ter zitting overgelegde mailbericht. Daaruit blijkt (slechts) dat de gemeente het aanvragen van een extern advies over het al dan niet verstrekken van een bedrijfskrediet – waarin ook ruimte is om crediteuren tegemoet te komen – verantwoord acht, maar dat advies moet nog worden ingewonnen. Indien het vorenstaande bovendien wordt bezien in samenhang met de diverse na het vonnis overeengekomen betalingsregelingen, die telkenmale door Figaora c.s. niet zijn nagekomen (zo is door hen niet betwist), kan de stellingname van Figaora c.s. over hun te verwachten inkomenspositie niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van een noodtoestand op grond van na het vonnis voorgevallen feiten die maken dat onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis niet aanvaardbaar is.
3.4.
Aangenomen kan worden dat ontruiming van de woning (ook) voor de kinderen van [A] nadelige gevolgen heeft. [A] c.s. hebben er terecht op gewezen dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig is voor hun welzijn en dat de belangen van kinderen de eerste overweging moeten vormen bij alle maatregelen die kinderen betreffen. De taak en verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen en dus om de nodige maatregelen te nemen ter voorkoming van al te nadelige gevolgen, bijvoorbeeld door tijdig voor alternatieve huisvesting te zorgen, ligt echter eerstens en vooral bij Figaora. Om die reden dient niet te snel aangenomen te worden dat de betrokkenheid van kinderen aan een ontruiming op basis van een daartoe verkregen vonnis in de weg staat. Dit zou bijvoorbeeld wel het geval kunnen zijn in een situatie waarin een ontruiming, ondanks pogingen van de ouders om adequate maatregelen te treffen, tot een acute noodtoestand voor kinderen zou leiden. Dat een dergelijke situatie of een daarmee gelijk te stellen situatie zich in dit geval voordoet, is door [A] c.s. echter niet aannemelijk gemaakt. Indien het standpunt van [A] c.s. zou worden gevolgd, zou dat erop neerkomen dat niet zij maar Global verantwoordelijk wordt gehouden voor de huisvesting van de kinderen en dat standpunt vindt geen steun in het recht. Dit klemt temeer in dit geval waar sprake is van een verhuurder die al meer dan twee jaar gerechtigd is om tot ontruiming van de woning over te gaan, maar [A] c.s. in deze periode vele malen de gelegenheid heeft gegeven om alsnog hun betalingsachterstand te voldoen en de ontruiming daartoe meerdere malen heeft opgeschort, hetgeen echter niet heeft geleid tot aflossing van de schuld maar tot het verder oplopen hiervan.
3.5.
Gezien het vorenstaande zal het gevorderde worden afgewezen. [A] c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [A] c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Global begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2015.
ts