ECLI:NL:RBDHA:2015:1846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere uitkering op grond van de Regeling Ereschuld; geen dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een voormalig militair, en de minister van Defensie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bijzondere uitkering op basis van de Regeling Ereschuld, welke aanvraag door de minister was afgewezen. Eiser stelde dat hij recht had op deze uitkering omdat hij als gevolg van verwondingen, ziekte of gebrek, veroorzaakt door de uitoefening van militaire dienst tijdens oorlogsomstandigheden, een militair invaliditeitspensioen genoot. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat de dwangsomregeling in de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing was, omdat de intrekking van het eerdere besluit van de minister niet leidde tot herleving van de termijn voor de ingebrekestelling. Eiser had niet tijdig een nieuwe ingebrekestelling ingediend, waardoor de beroepsgrond faalde en de minister geen dwangsom verschuldigd was.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat eiser niet voldeed aan de specifieke voorwaarden van de Regeling Ereschuld, die alleen van toepassing is op gewezen militairen die voor 1 juli 2007 zijn ontslagen en die onder bepaalde omstandigheden invaliditeit met dienstverband hebben vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor de bijzondere uitkering, omdat hij niet was ingezet in oorlogsomstandigheden of crisisbeheersingsoperaties. De rechtbank wees het beroep af en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/6767

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

23 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Engels-Linssen).

Procesverloop

Bij brief van 15 juli 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juli 2014, waarbij verweerder de afwijzing van eisers verzoek om in aanmerking te komen voor de bijzondere uitkering gebaseerd op de Regeling Ereschuld heeft gehandhaafd. Verweerder heeft eiser bij brief van 17 juli 2014 bericht dat het besluit van 4 juli 2014 is ingetrokken en heeft eiser alsnog in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar tijdens een hoorzitting toe te lichten. Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eisers beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen laatstgenoemd besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015.
Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechter heeft na sluiting van het onderzoek meegedeeld dat op 23 februari 2015 mondeling uitspraak wordt gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Ter toetsing ligt allereerst voor eisers grond voor of met het intrekken op 17 juli 2014 van de beslissing op bezwaar van 4 juli 2014 de termijn van twee weken herleeft van de ingebrekestelling door eiser gericht tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 3 mei 2014. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De dwangsomregeling neergelegd in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is er op gericht dat tijdig wordt beslist. Indien het bestuursorgaan na ontvangst van de ingebrekestelling tijdig een besluit neemt, brengt intrekking van dat besluit niet mee dat de ontvangen ingebrekestelling herleeft. De rechtszekerheid vereist in een dergelijke situatie dat de bezwaarde zo nodig opnieuw het bestuursorgaan in gebreke stelt. Eiser heeft dat niet gedaan. De beroepsgrond faalt. Verweerder is aan eiser geen dwangsom verschuldigd.
2. Ten gronde betoogt eiser dat hij voldoet aan het gestelde in artikel 1 van de Regeling Ereschuld (Regeling) omdat hij als gevolg van verwondingen, ziekte of gebrek, veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst tijdens oorlogsomstandigheden dan wel buitengewone omstandigheden een militair invaliditeitspensioen geniet. De mate van invaliditeit is bepaald op 20%.
3. De rechtbank overweegt dat een meervoudige kamer van deze rechtbank in een uitspraak van 19 mei 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:6139) gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en waartegen geen hoger beroep is ingesteld, als volgt heeft geoordeeld.
4. De Regeling is van toepassing op gewezen militairen die voor 1 juli 2007 ontslagen zijn en bij wie als gevolg van oorlogsomstandigheden of een crisisbeheersingsoperatie invaliditeit met dienstverband is vastgesteld voor zover zij op 1 juni 2012 in verband daarmee aanspraken genoten of voor die datum een eerste aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen hebben ingediend. Voor deze groep geldt dat zij, aanvullend op aanspraken, die bestaan uit het militair invaliditeitspensioen, de bijzondere invaliditeitsverhoging en diverse voorzieningen en verstrekkingen, aanspraak krijgen op een bijzondere uitkering. Deze bijzondere uitkering geldt als erkenning van wat hen als militair is overkomen en de gevolgen die dat voor hen heeft gehad.
5. Aan het feit dat eiser voldoet aan de eisen die aan het recht op een militair invaliditeitspensioen worden gesteld, komt - anders dan eiser meent - geen betekenis toe. De Regeling kent een eigen regime dat weliswaar is gekoppeld aan het militair invaliditeitspensioen, maar een beperktere doelgroep kent. Zoals verweerder ook heeft gesteld zijn niet de buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden bepalend, maar de striktere oorlogsomstandigheden of crisisbeheersingsoperatie. Eiser heeft niet betwist dat hij als militair daarvoor nimmer is ingezet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier, op 23 februari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.