In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.M. Lam, heeft een verzoek ingediend om de behoefte van de minderjarige vast te stellen en om de kinderalimentatie te bepalen. De man, die de juridische vader van de minderjarige is, heeft verweer gevoerd en betwist onderhoudsplichtig te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) als gevolg van de erkenning de juridische vader is en derhalve onderhoudsplichtig is jegens de minderjarige. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op 1 januari 2015, omdat de man vanaf die datum rekening kon houden met de mogelijkheid dat de kinderalimentatie zou worden vastgesteld.
De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 171,- per maand, waarbij het kindgebonden budget in mindering is gebracht. Na aftrek van het kindgebonden budget resteert een aanvullende behoefte van € 95,- per maand. De rechtbank heeft de draagkracht van de man berekend en vastgesteld dat hij voldoende ruimte heeft om de bijdrage van € 95,- per maand te betalen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. De beslissing houdt in dat de man met ingang van 1 januari 2015 een bijdrage van € 95,- per maand moet betalen aan de vrouw, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar is bij voorraad.