ECLI:NL:RBDHA:2015:16413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
C/09/491651/ KG RK 15-1346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2015 een verzoek tot wraking van kantonrechter mr. C.W.D. Bom afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door dr. D.B. Pathak, had de wraking ingediend naar aanleiding van een geldvordering door American Express Services Europe Limited (Amex). De verzoekster stelde dat de kantonrechter partijdig had gehandeld door bepaalde processtukken van Amex te accepteren en die van haar te weigeren. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde gronden, waaronder het niet ingaan op alle stellingen en de vermeende onwetendheid van de kantonrechter over de materiële kant van de zaak, geen voldoende basis vormden voor de conclusie dat de kantonrechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat het aan de rechter is om te bepalen welke informatie relevant is voor de zaak en dat processuele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking zijn. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekster eerder ook wrakingsverzoeken had ingediend die niet ontvankelijk waren verklaard. De wrakingskamer concludeerde dat er sprake was van misbruik van het wrakingsmiddel en legde verzoekster een wrakingsverbod op. De beslissing om het verzoek tot wraking af te wijzen werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2014/44
zaak-/rekestnummer: C/09/491651 / KG RK 15-1346
zaaknummer hoofdzaak: 3727166 RL EXPL 14-38644
datum beschikking: 24 augustus 2015
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: dr. D.B. Pathak;
strekkende tot wraking van:
mr. C.W.D. Bom, kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze zaak is:
de vennootschap naar vreemd recht American Express Services Europe Limited,
statutair gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk, tevens te Amsterdam,
hierna te noemen Amex,
gemachtigde: mr. J.J.L. Boudewijn (Van der Hoeden Mulder gerechtsdeurwaarders en juristen).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoekster is op 23 december 2014 door Amex gedagvaard ter zake van een geldvordering (terugbetaling van met een American Express Charge Card verrichte transacties, kaartlidmaatschapsbijdrage en boetes). Op de rolzitting van 11 maart 2015 heeft verzoekster een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie ingediend. Op 10 april 2015 zou de zaak ter comparitie worden behandeld. In verband met een daags voor die zitting door Amex ingediende conclusie van antwoord in reconventie is de comparitie op verzoek van [verzoekster] aangehouden tot 10 juni 2015. Op 9 juni 2015 heeft [verzoekster] een akte uitlaten ingediend.
1.2.
Op 10 juni 2015 heeft de behandeling ter zitting plaatsgevonden. De gemachtigde van Amex is daar verschenen, alsmede [verzoekster] vergezeld van haar gemachtigde. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. [verzoekster] heeft de kantonrechter ter zitting gewraakt. Van de wraking is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Bij brief van 2 juli 2015 heeft de kantonrechter gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.4.
Bij brief van 8 juli 2015 heeft verzoekster om aanhouding van de op 13 juli 2015 geplande zitting van de wrakingskamer verzocht. Voorts heeft verzoekster in genoemde brief het wrakingsverzoek nader toegelicht. Het verzoek om aanhouding is toegewezen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 10 augustus 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoekster] , bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. De kantonrechter en de gemachtigde van Amex zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. De kantonrechter heeft partijdig gehandeld door de conclusie van antwoord in reconventie van Amex van drie dagen voor de comparitie van 10 april 2015 te accepteren en de akte van [verzoekster] van één dag voor de comparitie van 10 juni 2015 te weigeren. Daarbij komt dat ter comparitie van 10 juni 2015 ook de pleitnota van de gemachtigde van [verzoekster] is geweigerd, terwijl door Amex ter comparitie overgelegde stukken wel werden geaccepteerd. De kantonrechter stelde zich volgens [verzoekster] op als een advocaat van Amex en hoorde de argumenten van [verzoekster] niet, terwijl de kantonrechter ook niet wist wat een chargeback-kaart is. Daarnaast ging de kantonrechter onvoldoende in op de standpunten van [verzoekster] en de door haar genoemde wetsartikelen.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. Het weigeren van de akte uitlaten en de pleitnota van de zijde van [verzoekster] is een beslissing die de goede orde van de zitting betreft. Dat de conclusie van antwoord in reconventie, die daags voor de zitting van 10 april 2015 was ingediend, wel is geaccepteerd, betekent niet dat er sprake is van partijdigheid. De zitting van 10 april 2015 werd immers op verzoek van [verzoekster] aangehouden, zodat hij voldoende tijd heeft gehad op de conclusie van antwoord in reconventie te reageren. Er was derhalve sprake van een andere situatie.
Bij de comparitie op 10 juni 2015 heeft de kantonrechter de pleitnota inderdaad geweigerd om de reden dat er op een comparitie geen ruimte is voor pleidooi, hetgeen ook in de oproepbrief is vermeld. Nadat de comparitie ongeveer 45 minuten had geduurd, is de kantonrechter naar hij stelt overgegaan tot het samenvatten van de discussie tot dan toe waarbij hij heeft laten doorschemeren dat hij de argumenten van [verzoekster] niet sterk vond in het licht van de duur van het gebruik van de chargeback-kaart door [verzoekster] . Uit deze samenvatting en het laten doorschemeren van een voorlopig oordeel kan volgens de kantonrechter geen partijdigheid worden afgeleid.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Het al dan niet accepteren van een conclusie of akte van een partij betreft een processuele beslissing van de kantonrechter. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien een processuele beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande vrees gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval. Bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Dat de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van Amex, die kort voor de eerder geplande comparitie was ingediend, wel door de kantonrechter werd geaccepteerd, is niet een dergelijke bijzondere omstandigheid, alleen al omdat het hier een andere situatie betrof, gelet op de eerdere aanhouding van die comparitie. Ook de omstandigheid dat Amex ter comparitie een nader stuk in het geding heeft gebracht is niet een dergelijke bijzondere omstandigheid. Het is aan de kantonrechter om te beslissen of hij kennis neemt van documenten die eerst ter comparitie worden overgelegd en of deze documenten aan het procesdossier worden toegevoegd.
5.4.
De beslissing van de kantonrechter om de gemachtigde van [verzoekster] ter comparitie niet in de gelegenheid te stellen pleitaantekeningen voor te dragen is een ordemaatregel. Een dergelijke maatregel levert, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen grond op voor wraking. Niet is gebleken dat er sprake is van dergelijke bijkomende feiten en/of omstandigheden.
5.5.
Voor zover de kantonrechter niet op alle stellingen van [verzoekster] is ingegaan, is dit evenmin een grond voor wraking van de kantonrechter. Het is aan de behandelend rechter om te beoordelen welke mededelingen van partijen relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen. Ook de stelling van [verzoekster] dat de kantonrechter onvoldoende op de hoogte was van de materiële (niet-juridische) kant van de zaak kan niet leiden tot een geslaagd wrakingsverzoek. Het is in dat geval aan partijen om de kantonrechter over de materiële kant van de zaak in te lichten. Niet valt in te zien dat een eventuele lacune in de kennis van de kantonrechter over de materiële kant van de zaak maakt dat de kantonrechter vooringenomen is of dat hierdoor de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
5.6.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven dan ook geen grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
5.5.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat verzoekster, bijgestaan door dezelfde gemachtigde, recent ook in twee andere procedures een wrakingsverzoek heeft ingediend. Deze wrakingsverzoeken hebben geleid tot de beslissingen van de wrakingskamer van 18 februari 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:8593) en van 11 december2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:16695). In beide gevallen is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoeken, omdat de verzoeken niet tijdig waren gedaan. Thans zal het verzoek tot wraking van de kantonrechter worden afgewezen. Gelet op de frequentie van de door verzoekster ingediende wrakingsverzoeken en gelet tevens op de inhoud van het onderhavige wrakingsverzoek is de wrakingskamer van oordeel dat er sprake is van misbruik van het middel wraking. Zij ziet daarin aanleiding om met toepassing van artikel 39, vierde lid, Rv aan verzoekster een wrakingsverbod op te leggen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a haar gemachtigde dr. D.B. Pathak;
• belanghebbende p/a haar gemachtigde mr. J.J.L. Boudewijn (Van der Hoeden Mulder gerechtsdeurwaarders en juristen);
• de kantonrechter mr. C.W.D. Bom.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, H.M.D. de Jong en K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2015.