In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2013 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de kantonrechter Mr. O. van der Burg. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [verzoekster], vertegenwoordigd door haar gemachtigde dr. D.B. Pathak, in een civiele procedure waarin de Vereniging van Eigenaren (VvE) betaling vorderde van onbetaald gebleven bijdragen. Het wrakingsverzoek werd op 7 januari 2013 ingediend, meer dan anderhalve maand na de comparitie van partijen op 15 november 2012.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2013 heeft Pathak zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de kantonrechter onrechtmatig had gehandeld door bewijsstukken van zijn zijde niet in ontvangst te nemen, terwijl de VvE dat wel was toegestaan. Pathak beschuldigde de kantonrechter van vooringenomenheid en partijdigheid, omdat hij de indruk had dat de kantonrechter al een oordeel had gevormd voordat de comparitie plaatsvond.
De kantonrechter heeft echter betwist dat hij enige schijn van vooringenomenheid heeft vertoond en heeft zijn handelen verdedigd. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien er bijna twee maanden waren verstreken tussen de comparitie en het indienen van het verzoek. De wrakingskamer verklaarde [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.