ECLI:NL:RBDHA:2015:16396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
C/09/499039/ KG RK 15-2121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve vrees voor partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 30 november 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, wonende in Griekenland, had de rechter, mr. A.M. Brakel, gewraakt vanwege vermeende schijn van vooringenomenheid. Dit verzoek volgde na een comparitie van partijen in een verdelingsprocedure, waarbij verzoekster vond dat de rechter zonder voorbehoud een voorlopig oordeel had gegeven over de overwaarde van een huis, wat volgens haar de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechter had echter op verzoek van beide partijen een voorlopig oordeel gegeven, nadat zij zich ervan had vergewist dat alle standpunten waren besproken. De wrakingskamer oordeelde dat het geven van een voorlopig oordeel, hoe stellig ook, niet automatisch leidt tot een objectieve vrees voor partijdigheid. Ook de omstandigheid dat de rechter de belevingswereld van de belanghebbende had voorgehouden, werd niet als een aanwijzing voor vooringenomenheid gezien. Het verzoek werd verder afgewezen op basis van het feit dat verzoekster niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de rechter die ook de echtscheidingsprocedure had behandeld. De wrakingskamer concludeerde dat er geen grond was voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig was en dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kon worden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2015/71
zaak-/rolnummer wrakingszaak: C/09/483470/ HA ZK 15-234
zaak-/rolnummer hoofdzaak: C/09/499039 / KG-RK 15-2121
datum beschikking: 30 november 2015
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] , Griekenland,
verzoekster,
advocaat: mr. J.E. Jalandoni,
strekkende tot wraking van:
mr. A.M. Brakel,
rechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze procedure is:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T.P. Sarneel.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 29 oktober 2015 heeft ten overstaan van de rechter een comparitie van partijen plaatsgevonden in de hoofdzaak (een verdelingsprocedure). Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Uit dit proces-verbaal volgt dat verzoekster de rechter heeft gewraakt wegens schijn van vooringenomenheid.
Bij brief van 5 november 2015 heeft de rechter gereageerd op het wrakingsverzoek.
Verzoekster heeft middels een brief van haar advocaat van 11 november 2015 het wrakingsverzoek toegelicht. De rechter heeft bij brief van 13 november 2015 op deze toelichting gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 16 november 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn de advocaat van verzoekster mr. Jalandoni, de rechter en namens belanghebbende mr. D. Bertsch, voor mr. Sarneel. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
De rechter heeft de schijn van vooringenomenheid gewekt, door zonder voorbehoud haar oordeel over één van de geschilpunten (de overwaarde van het huis) naar voren te brengen. De rechter heeft daarover immers gezegd dat verzoekster ‘nooit zou krijgen wat zij gevorderd had’.
Tevens heeft de rechter verzoekster voorgehouden hoe belanghebbende een en ander zou ervaren. Volgens verzoekster heeft de rechter belanghebbende niet voorgehouden hoe verzoekster de zaak ervaart. Dit heeft de schijn van vooringenomenheid doen toenemen.
Ook heeft de rechter oneigenlijke druk uitgeoefend op de onderhandelingen, door mee te delen dat verzoekster wellicht in het geheel geen resultaat zou behalen indien partijen niet tot een schikking zouden komen.
Verder maakt verzoekster in haar brief van 11 november 2015 bezwaar tegen het feit dat de rechter na de echtscheidingsprocedure ook onderhavige verdelingsprocedure behandelt. Tot slot acht verzoekster het bezwaarlijk dat de comparitie van partijen heeft plaatsgevonden in afwezigheid van een griffier.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft dit als volgt toegelicht.
De rechter heeft ten aanzien van een aantal geschilpunten (waaronder de overwaarde van het huis) op nadrukkelijk verzoek van partijen een voorlopig oordeel gegeven, nadat zij zich ervan had vergewist dat partijen alles wat zij ten aanzien van die geschilpunten naar voren wilden brengen, naar voren hadden gebracht en nadat zij de zitting had geschorst om zich op dat oordeel te beraden. Zij heeft dit zonder enig voorbehoud en stellig gedaan, en dat kon zij ook doen omdat partijen hun standpunten uitgebreid naar voren hadden kunnen brengen. Dit oordeel kon de basis zijn voor een gesprek tussen partijen over de andere geschilpunten.
Ten aanzien van het verwijt dat de rechter slechts de belevingswereld van de belanghebbende naar voren heeft gebracht, heeft de rechter opgemerkt dat zij dit in aanvulling op haar zuiver juridische oordeel over voornoemde geschilpunten heeft gedaan om verzoekster te laten inzien dat dat oordeel redelijk was in het licht van de relatie tussen partijen en dat de belanghebbende zich niet zo onredelijk opstelde als door verzoekster werd gedacht. Daaruit kan – aldus de rechter – geen schijn van vooringenomenheid worden afgeleid.
De rechter betwist dat zij oneigenlijke druk heeft uitgeoefend op de onderhandelingen tussen partijen door te zeggen: “Als u niet tot een minnelijke regeling komt, krijgt u wellicht niets.” Een dergelijke opmerking zou ook niet logisch zijn, nu nog niet op alle geschilpunten een oordeel was gegeven en het in die zin nog open stond of verzoekster bij eindbeslissing iets of niets zou krijgen.
Met betrekking tot het bezwaar van verzoekster dat de rechter tevens de echtscheidingsprocedure heeft behandeld, merkt de rechter op dat haar naam al bekend was bij verzoekster op het moment dat zij de oproep voor de zitting in de onderhavige verdelingsprocedure kreeg. Tevens heeft de rechter het bij aanvang van de comparitie van partijen aan de orde gesteld. Verzoekster noch haar advocaat hebben op dat moment bezwaar gemaakt tegen de behandeling van deze zaak door de rechter.
Tot slot ziet de rechter niet in hoe de afwezigheid van de griffier bij de comparitie van partijen de schijn van vooringenomenheid kan wekken.

5.Het standpunt van belanghebbende

Mr. Bertsch heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht dat belanghebbende zich niet herkent in de toelichting van verzoekster op het wrakingsverzoek. Mr. Bertsch heeft opgemerkt dat het proces-verbaal door partijen is getekend in aanwezigheid van de rechter.

6.De beoordeling

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Ten aanzien van de door verzoekster aangevoerde wrakingsgrond dat de rechter tijdens de comparitie van partijen zonder voorbehoud haar oordeel heeft gegeven over één van de geschilpunten in de hoofdzaak, wordt als volgt overwogen.
Uit het proces-verbaal van de zitting (van 5 pagina’s) volgt dat de comparitie van partijen al ruimschoots gevorderd was op het moment dat het wrakingsverzoek werd gedaan. De rechter heeft zowel met verzoekster als met belanghebbende gesproken over de verschillende feiten en geschilpunten en ook van hetgeen de advocaten van beide zijden naar voren hebben gebracht is verslag gedaan. Het wrakingsverzoek van verzoekster richt zich niet op het handelen van de rechter tijdens dit deel van de comparitie van partijen.
Vast staat dat verzoekster en belanghebbende in het kader van de daarna onderzochte onderhandelingsmogelijkheden, de rechter hebben verzocht om een (voorlopig) oordeel ten aanzien van – onder meer – de overwaarde van het huis ten behoeve van de tussen partijen te voeren onderhandelingen. Voordat de rechter tot het uitspreken van dat oordeel is overgegaan, heeft zij zich ervan vergewist dat beide partijen te dien aanzien alles aan de orde hadden gesteld wat zij naar voren hadden willen brengen en heeft zij de zitting geschorst om zich te beraden op dat oordeel.
Dat de rechter dan, na een kennelijk evenwichtige bespreking van alle feiten en standpunten, op verzoek van beide partijen, en na afweging van het door beide partijen aangevoerde, in het kader van schikkingsonderhandelingen tot een voorlopig oordeel komt op een onderdeel van het geschil, hoe stellig en zonder voorbehoud ook gegeven, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet de objectieve vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid meebrengen en levert geen grond op voor wraking. Het feit dat dit oordeel in dit geval onwelgevallig is voor verzoekster, maakt dit niet anders. De mogelijkheid van een onwelgevallige beslissing is immers inherent aan een verzoek tot het geven van een voorlopig oordeel.
Ook uit de omstandigheid dat de rechter verzoekster de belevingswereld van belanghebbende heeft voorgehouden nadat zij haar voorlopig oordeel over de gevraagde geschilpunten had gegeven, kan (een toename van) de objectieve vrees voor vooringenomenheid niet worden afgeleid, nu dit volgens de rechter – en dat strookt ook met de inhoud van het door de rechter en partijen ondertekende proces-verbaal – is geschied in een poging het gegeven oordeel nader aan verzoekster uit te leggen en inzicht te geven in hoe de andere partij in de procedure staat.
Met betrekking tot het verwijt dat de rechter oneigenlijke druk heeft uitgeoefend op de onderhandelingen, wordt overwogen dat onvoldoende is komen vast te staan dat de rechter een dergelijke druk daadwerkelijk heeft uitgeoefend. De rechter heeft hetgeen verzoekster hieromtrent heeft aangevoerd immers gemotiveerd weersproken en ook de advocaat van belanghebbende heeft naar voren gebracht zich in de beschrijving van verzoekster van hetgeen ter zitting is voorgevallen, niet te kunnen vinden. Bovendien valt ook uit het (door beide partijen en de rechter ondertekende) proces-verbaal van de zitting een dergelijke gang van zaken niet te destilleren. Voor zover dit punt al als een zelfstandige grond tot wraking is aangevoerd, zal het wrakingsverzoek ook op dit argument worden afgewezen.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op de omstandigheid dat de rechter zowel de echtscheidingsprocedure als onderhavige verdelingsprocedure heeft behandeld, is het verzoek niet ontvankelijk. Immers reeds bij de oproep voor de zitting van 29 oktober 2015 is de persoon van de behandelend rechter aan verzoekster bekend geworden, zodat verzoekster daar reeds kort na het ontvangen van de oproep bezwaar tegen had kunnen maken. Dit heeft verzoekster niet gedaan. Verzoekster heeft bovendien bij aanvang van de comparitie van partijen desgevraagd aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat de rechter eveneens onderhavige verdelingsprocedure behandelt.
Tot slot ziet de wrakingskamer in de omstandigheid dat de comparitie van partijen heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van een griffier geen grond voor wraking.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven, geen grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking, voor zover dat verband houdt met de persoon van de rechter, niet ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot wraking op de overige gronden af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. J.E. Jalandoni;
• de belanghebbende p/a zijn advocaat mr. T.P. Sarneel;
• de rechter mr. A.M. Brakel;
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, M. Soffers en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2015.