Beoordeling
22. In deze procedure gaat het enerzijds om de vraag of het gegeven ontslag op staande voet in stand kan blijven en anderzijds om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor het geval deze nog bestaat, moet worden ontbonden. In geval van (voorwaardelijke) ontbinding moet ook worden beoordeeld of [verzoekster] recht heeft op de transitievergoeding en/of een billijke vergoeding. Gelet op de samenhang tussen de verzoeken en de tegenverzoeken zullen deze in het hiernavolgende gezamenlijk worden behandeld.
23. De kantonrechter stelt vast dat het ontslag op staande voet op 29 juli 2015 is gegeven en het verzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst ter griffie is ontvangen op 22 oktober 2015, dus na inwerkingtreding van afdeling 9 van Boek 7, titel 10 van het BW / de Wet werk en zekerheid (Wwz) op 1 juli 2015. Dit brengt mee dat alle in deze procedure gedane verzoeken moet worden beoordeeld op basis van het per 1 juli 2015 geldende recht.
24. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken leidt de kantonrechter af dat [verzoekster] , voorafgaande aan het gegeven ontslag op staande voet, bijna 10 jaren bij de Bijenkorf in dienst was en dat [verzoekster] gedurende dat dienstverband, behoudens voor wat betreft de incidenten die aanleiding gegeven hebben tot de officiële waarschuwing in 2007 en los van de verwijten die aan het gegeven ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd, steeds goed heeft gefunctioneerd.
25. Aan het gegeven ontslag op staande voet liggen – kort gezegd – de volgende drie verwijten ten grondslag:
- [verzoekster] heeft in strijd met de geldende regels, kledingstukken gereserveerd waarop vanaf 15 juli 2015 aanvullende kortingen zouden gaan gelden en die kledingstukken op 15 juli 2015 kort na de openingstijd van de Bijenkorf afgerekend;
- [verzoekster] heeft door een kledingstuk in de periode van 15 juni 2015 tot en met 15 juli 2015 vier maal, tegen een steeds lagere prijs, aan te kopen en drie maal te retourneren gehandeld in strijd met de geldende regels en met voorkennis;
- [verzoekster] heeft met haar handelwijze en houding, onder andere door tegenstrijdige en niet-waarheidsgetrouwe verklaringen, geen blijk gegeven de ernst van de situatie in te zien, althans op geen enkele wijze naar haar eigen verantwoordelijkheid c.q. eigen rol in het geheel gekeken, maar alleen maar naar (het handelen van) anderen gewezen.
26. Naar het oordeel van de kantonrechter is in deze procedure vast komen te staan dat [verzoekster] zich niet heeft gehouden aan de bij de Bijenkorf geldende interne regels ter zake van het reserveren van actieartikelen en dat zij door het herhaaldelijk retourneren en opnieuw aankopen van goederen misbruik heeft gemaakt van kortingen. Dat [verzoekster] tegenstrijdige of niet-waarheidsgetrouwe verklaringen heeft afgelegd is op basis van de ingenomen stellingen en ingebrachte stukken naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken.
27. De kantonrechter is met partijen van oordeel dat het kan voorkomen dat een eenmaal aangeschaft artikel wordt geretourneerd en vervolgens opnieuw tot aankoop wordt overgegaan terwijl (toevallig) inmiddels een korting is gaan gelden. In dit geval heeft [verzoekster] het betreffende artikel evenwel vier maal aangekocht, steeds op de dag waarop een lagere prijs was ingegaan. [verzoekster] had moeten begrijpen dat zij de Bijenkorf door het herhaaldelijk uit de verkoop houden van het betreffende artikel benadeelde en door het artikel vervolgens steeds voor een lagere prijs weer aan te kopen, misbruik maakte van haar kennis ten aanzien van de geldende kortingen. Daaraan doet niet af dat er twee maal een zeker tijdsverloop zat tussen het retour brengen van het betreffende artikel en het opnieuw aankopen daarvan en dat het betreffende artikel, nadat het retour werd gebracht door [verzoekster] , mogelijk gedurende een bepaalde korte periode in de winkel heeft gehangen.
28. Uit de stellingen van partijen en de in het geding gebrachte stukken kan voorts worden afgeleid dat [verzoekster] , in strijd met de binnen de Bijenkorf geldende regels, kledingstukken waarop een kortingsactie van toepassing zou worden, voor zichzelf heeft gereserveerd door deze in de bufferruimte weg te hangen en diezelfde artikelen op 15 juli 2015 tegen korting af te rekenen.
29. Partijen verschillen van mening over de vraag wanneer [verzoekster] de kleding in de bufferruimte heeft gehangen. De Bijenkorf stelt te vermoeden dat de kledingstukken voor een langere periode gereserveerd zijn geweest. De Bijenkorf leidt dat vermoeden af uit haar constatering dat camerabeelden van de gang van [verzoekster] naar de bufferruimte in de middag van 14 juli 2015 ontbreken, terwijl de camera’s die gang volgens de Bijenkorf hadden moeten registreren. [verzoekster] betwist op haar beurt dat de camerabeelden uitsluiten dat zij de kledingstukken op 14 juli 2015 aan het einde van de dag heeft gereserveerd. De camerabeelden zijn niet in het geding gebracht. Of de betreffende kledingstukken nu op 14 juli 2015, kort voor sluitingstijd of al eerder door [verzoekster] in de bufferruimte zijn gehangen is derhalve op basis van de ingebrachte stukken niet vast te stellen. Nu door de Bijenkorf daaromtrent slechts een vermoeden gesteld wordt ziet de kantonrechter geen aanleiding om op dit punt bewijslevering toe te laten en gaat zij uit van de door [verzoekster] gegeven lezing van de feiten op dit punt.
30. Anders dan [verzoekster] stelt, was naar het oordeel van de kantonrechter voor [verzoekster] voldoende kenbaar dat het reserveren van kledingstukken waarop kortingen zouden gaan gelden en het anderszins misbruik maken van kortingen, in strijd is met de bij de Bijenkorf geldende regels en dat de Bijenkorf dergelijke overschrijdingen van regels niet tolereert. Daartoe acht de kantonrechter het volgende van belang.
31. Aan [verzoekster] was in 2007 reeds ontslag op staande voet verleend in verband met in zekere zin vergelijkbare overtredingen van de bij de Bijenkorf geldende regels. Ondanks het feit dat dat ontslag is omgezet in een officiële waarschuwing, moet het voor [verzoekster] duidelijk zijn geweest dat de Bijenkorf haar regels strikt handhaaft. In de hiervoor onder 5. geciteerde brief is [verzoekster] nog eens gewezen op de geldende regels binnen de Bijenkorf en op basis van die brief had [verzoekster] moeten begrijpen dat het retourneren en opnieuw aankopen van artikelen als het misbruik maken van kortingsacties kan worden gezien, ook als de betreffende artikelen in de tussentijd niet worden gedragen. Abas Ogly heeft voorts erkend de brief van februari 2010 van de Bijenkorf te hebben ontvangen. Zij heeft weersproken dat de brochure ‘Aanpak derving en interne fraude binnen de Bijenkorf’ waarnaar in die brief wordt verwezen daadwerkelijk bij de brief was gevoegd, maar ook de wel bijgevoegde dervingsverklaring vermeldt dat het misbruik maken van kortingen een vorm van interne fraude is en dat het niet is toegestaan “artikelen op te bergen op je kantoor of, voorafgaand en tijdens acties, te reserveren en achter te houden”. In de brief van februari 2010 en ook in de memo van februari 2012 is er nog eens uitdrukkelijk op gewezen welke gevolgen aan geconstateerde interne fraude worden verbonden.
32. Het handelen van [verzoekster] vormt, mede gelet op het herhaaldelijk aan [verzoekster] medegedeelde strenge beleid van de Bijenkorf ten aanzien van het overtreden van de geldende regels, naar het oordeel van de kantonrechter grond voor beëindiging van de arbeidsrelatie tussen partijen. De ernst van de overtredingen, de lengte van het dienstverband van [verzoekster] en het overige functioneren van [verzoekster] weegt de kantonrechter evenwel aldus dat naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet en evenmin van ernstig verwijtbaar handelen, maar dat het handelen van [verzoekster] wel kwalificeert als verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e BW. Anders gezegd, het handelen van [verzoekster] vormt grond voor de beëindiging van het dienstverband, maar niet voor de onmiddellijke beëindiging daarvan zonder dat recht is op uitbetaling van de transitievergoeding. Een en ander leidt tot het oordeel dat het gegeven ontslag op staande voet niet in stand kan blijven, doch dat de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 onder a, wordt ontbonden per 1 februari 2016.
33. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek van [verzoekster] om de opzegging van
29 juli 2015 te vernietigen, toegewezen. De vordering tot betaling van het loon wordt toegewezen vanaf 29 juli 2015 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de reeds opeisbaar geworden salaristermijnen, met dien verstande dat de wettelijke verhoging wordt gemaximeerd op 10%. Gelet op het naderende einde van het dienstverband ziet de kantonrechter geen aanleiding de Bijenkorf te veroordelen om [verzoekster] weder te werk te stellen. De daarop gerichte vordering wordt derhalve afgewezen.
34. Het voorgaande brengt voorts met zich dat zal worden afgewezen het verzoek van de Bijenkorf om te verklaren voor recht dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en dat aan [verzoekster] geen transitievergoeding toekomt. Nu de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever wordt ontbonden, heeft [verzoekster] op grond van het bepaalde in artikel 7:673 lid 1, sub a onder 2° en lid 2 BW immers recht op een transitievergoeding ter hoogte van 20 maal 1/6 maandsalaris.
35. Er bestaat geen grond voor toekenning aan [verzoekster] van een billijke vergoeding. Het daarop gerichte verzoek tot een verklaring voor recht wordt derhalve toegewezen.
36. Nu de kantonrechter aan de ontbinding geen billijke vergoeding verbindt, zal de Bijenkorf geen gelegenheid worden gegeven om het verzoek in te trekken.
37. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.