ECLI:NL:RBDHA:2015:15992
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser, die in Nederland verblijft, had zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken gekregen met terugwerkende kracht tot 20 oktober 2012, en kreeg daarnaast een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning zolang het inreisverbod voortduurt. De rechtbank heeft de gronden van de eiser tegen de intrekking van de verblijfsvergunning besproken in het kader van het beroep tegen het inreisverbod.
De eiser voerde aan dat het inreisverbod in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en dat de verblijfsduur onjuist was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser faalden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser, die meer dan 30 misdrijven had gepleegd, niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van de eiser, zoals zijn lange verblijf in Nederland en zijn sociale banden, niet opwogen tegen de ernst van zijn strafbare feiten. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.