ECLI:NL:RBDHA:2015:15952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
3559355 CV EXPL 14-6566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een rechtshulpverlener voor beroepsfouten in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze zaak hebben eisers een overeenkomst gesloten met een besloten vennootschap voor rechtshulp in vreemdelingrechtelijke procedures. De gedaagde, die enig aandeelhouder en bestuurder van de failliete vennootschap was, wordt door eisers persoonlijk aansprakelijk gesteld voor schade die zij hebben geleden door onrechtmatige daden die hij heeft gepleegd bij de behandeling van hun zaken. De kantonrechter oordeelt dat het handelen van de gedaagde een beroepsfout oplevert en dat hij aansprakelijk is voor de geleden schade. De eisers vorderen verschillende bedragen, waaronder schadevergoeding voor gemaakte kosten en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser sub 1 en eiser sub 3 grotendeels toe, terwijl de vordering van eiser sub 2 wordt afgewezen. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidsplicht van een advocaat en de mogelijkheid van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad, zelfs als er geen directe contractuele relatie is met de cliënt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team kanton Leiden/Gouda
Zittingsplaats Leiden
MZ
Rolnr.: 3559355 \ CV EXPL 14-6566
Datum: 16 december 2015
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1. [eiser sub 1.]wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser sub 2.]wonende te [woonplaats] ,
3. [eiser sub 3.]wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.C. de Jong,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden aangeduid als “eisers tezamen en afzonderlijk als [eiser sub 1.] , [eiser sub 2.] en [eiser sub 3.] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het op 22 juli 2015 tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag Team Kanton Leiden/Gouda, Zittingsplaats Leiden, met de daarin vermelde gedingstukken;
Op 28 september 2015 werd een comparitie van partijen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling gehouden. Een schikking is niet tot stand gekomen tussen partijen. De zaak werd naar de rol verwezen. Beide partijen hebben ter rolle nog een akte genomen.

2.Feiten

Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
2.1
[eiser sub 1.] , [eiser sub 3.] en [KJ] , de echtgenote van [eiser sub 2.] , hebben overeenkomsten gesloten met de vennootschap [B.V.] (hierna: de B.V.) voor het verlenen van rechtshulp in diverse vreemdelingrechtelijke procedures. In het geval van [eiser sub 2.] was sprake van een letselschadezaak. [gedaagde] is enig aandeelhouder en bestuurder van de B.V.
2.2
[gedaagde] heeft [eiser sub 1.] (in de periode tussen 2007 en 2009) en [eiser sub 3.] (in de periode tussen 2001 en 2009) bijgestaan in diverse bestuursrechtelijke procedures.
2.3
Bij tussen [eiser sub 3.] en [gedaagde] en de B.V. gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam Locatie Rotterdam van 1 november 2013 heeft de kantonrechter de B.V. veroordeeld aan [eiser sub 3.] te betalen € 7.346,00 op grond van een toerekenbare tekortkoming jegens [eiser sub 3.] . [eiser sub 3.] is bij dat vonnis niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering ten aanzien van [gedaagde] . Bij arrest van 3 februari 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag het vonnis bekrachtigd.
2.4
Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 augustus 2014 is de B.V. in staat van faillissement verklaard.
2.5
[gedaagde] heeft als eenmanszaak een doorstart gemaakt. [gedaagde] verricht thans werkzaamheden als rechtsbijstandverlener.

3.Vordering en verweer

3.1
[eiser sub 1.]vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van de volgende bedragen:
- € 7.093,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.210,00 vanaf 13 augustus 2013 en over € 2.883,00 vanaf veertiendagen na de betekening van dit vonnis, tot en met dag van algehele voldoening;
- € 882,88 aan buitengerechtelijke kosten;
- de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
[eiser sub 2.]vordert, na vermeerdering van eis, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van de volgende bedragen:
- primair € 2.000,00, subsidiair € 1.935,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 2014 tot en met dag van algehele voldoening;
- € 728,00 aan restitutie voor betaalde rechtshulp en schadevergoeding voor onterecht betaalde rechtshulp en leges, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke kosten;
- de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
[eiser sub 3.]vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van de volgende bedragen:
- € 8.239,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 7.346,00 vanaf 2 april 2012 tot en met dag van algehele voldoening, onder aftrek van € 175,68;
- € 958,26 aan buitengerechtelijke kosten;
- de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Dit verweer komt, voor zover van belang, bij de beoordeling van de vorderingen aan de orde.

4.Beoordeling

4.1
Eisers stellen [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk voor een of meer onrechtmatige daden die [gedaagde] heeft gepleegd bij de behandeling van hun zaken. De gevorderde schade hebben zij beperkt tot bedragen die zij daadwerkelijk aan de, inmiddels failliete, B.V. van [gedaagde] hebben betaald voor verleende rechtshulp, en bedragen aan leges en griffierecht die betaald moesten worden voor procedures die [gedaagde] voor hen heeft gevoerd.
4.2
[gedaagde] stelt dat eisers niet ontvankelijk verklaard moeten worden aangezien de B.V. met wie eisers een rechtsverhouding hadden failliet is verklaard op 26 augustus 2014.
4.3
De kantonrechter verwerpt het betoog. Als een cliënt de advocaat aanspreekt die de opdracht feitelijk heeft uitgevoerd, maar die niet zijn contractuele wederpartij is, kan aansprakelijkheid worden aangenomen op grond van onrechtmatige daad van de advocaat die een beroepsfout maakt. Een dergelijk geval doet zich bijvoorbeeld voor als de cliënt een opdracht heeft gegeven aan een advocatenmaatschap, maar de opdracht feitelijk wordt uitgevoerd door een werknemer van die maatschap of door een advocaat die feitelijk aan de maatschap deelneemt door tussenkomst van een praktijkvennootschap (HR 18-09-2015). Dit betekent dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gesteld.
4.4
Als uitgangspunt geldt daarbij dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Deze zorgvuldigheidsplicht brengt mee dat een advocaat bij de wijze waarop hij een procedure voert, zijn cliënt daarbij niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. Wanneer een advocaat een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt deze zorgvuldigheidsplicht mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen (HR 2 februari 2007, NJ 2007/92). Het antwoord op de vraag of en in welke mate een advocaat de cliënt daarbij behoort te informeren over, en te waarschuwen voor een bepaald risico, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dat kader kan onder meer betekenis toekomen aan de ernst en omvang van het desbetreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de cliënt ervan heeft blijk gegeven zich reeds van dat risico bewust te zijn. (HR 29-05-2015, NJ 2015/267).
t.a.v. [eiser sub 1.]
4.5
[eiser sub 1.] stelt dat [gedaagde] hem heeft misleid. Hij meende dat [gedaagde] een deskundig rechtshulpverlener is, die geen beroepsfouten zou maken en die zijn belangen op een goede manier zou behartigen. [gedaagde] heeft hem voorgespiegeld dat dit het geval was. [gedaagde] had [eiser sub 1.] echter behoren in te lichten dat hij regelmatig beroepsfouten begaat. De kantonrechter verwerpt het betoog van [eiser sub 1.] aangezien niet kan worden aangenomen dat een dergelijke mededelingsplicht op [gedaagde] als rechtshulpverlener rust.
4.6
[eiser sub 1.] stelt verder dat [gedaagde] in de diverse procedures toerekenbaar tekort is geschoten in zijn functie als rechtshulpverlener. [gedaagde] heeft volgens [eiser sub 1.] zijn persoonlijke zorgvuldigheid geschonden door de navolgende door hem gemaakte beroepsfouten, zoals hieronder weergegeven onder a), b) en c).
a) in de eerste “buiten schuld”-procedure heeft [gedaagde] de beroepstermijn laten verstrijken. Daardoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daardoor verloor het verzoek voorlopige voorziening haar samenhang met de hoofdprocedure.
4.7
De kantonrechter overweegt het volgende. Op 17 juli 2007 heeft [gedaagde] voor [eiser sub 1.] een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘buiten zijn schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken’. Op deze aanvraag is op 17 november 2008 afwijzend beslist. [eiser sub 1.] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 november 2008 heeft [eiser sub 1.] de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, tot dat op het bezwaar is beslist. Op 4 februari 2009 is het bezwaar door de IND ongegrond verklaard. Bij brief van 24 juli 2009 heeft [eiser sub 1.] tegen dit besluit beroep ingesteld.
4.8
Bij uitspraak van 13 augustus 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het beroep van [eiser sub 1.] niet ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak overwogen dat de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 5 februari 2009 en is geëindigd op 4 maart 2009. Nu [eiser sub 1.] eerst op 24 juni 2009 beroep heeft ingesteld is het beroep buiten de wettelijke termijn ingediend. Het beroep is om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Het treffen van de verzochte voorlopige voorziening is daarom, zo volgt uit de uitspraak, afgewezen.
4.9
De kantonrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt door het laten verstrijken van de beroepstermijn. Het verweer van [gedaagde] dat het verstrijken van de beroepstermijn niet aan hem valt te verwijten verwerpt de kantonrechter aangezien de voorzieningenrechter in de uitspraak heeft overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De beslissing op bezwaar van 4 februari 2009 is rechtsgeldig bekend gemaakt.
b) In de eerste procedure ‘conform beschikking staatssecretaris’ heeft [gedaagde] onnodig een verzoek voorlopige voorziening ingediend, die ertoe strekte uitzetting te voorkomen. Uitzetting was echter niet aan de orde omdat [eiser sub 1.] de aanvraag ‘buiten schuld’, ingediend op 17 juli 2007, mocht afwachten. Door toch deze procedure in gang te zetten, heeft hij onnodige kosten gemaakt.
4.1
De kantonrechter overweegt het volgende. Op 15 juni 2007 heeft [gedaagde] voor [eiser sub 1.] een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘conform beschikking staatssecretaris’. Op 11 juli 2007 krijgt [eiser sub 1.] van de IND een afwijzende beschikking op deze aanvraag uitgereikt. Op 25 juli 2007 dient [gedaagde] bezwaar in bij de IND tegen deze afwijzende beschikking en tegelijk heeft [gedaagde] verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In dit verzoek vraagt [gedaagde] een verbod op uitzetting zolang niet op het bezwaarschrift is beslist. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 31 maart 2008 het verzoek afgewezen.
4.11
In die uitspraak overweegt de voorzieningenrechter dat gebleken is dat [eiser sub 1.] op 17 juli 2007 een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’. Op deze aanvraag was nog niet beslist. Gelet hierop had [eiser sub 1.] rechtmatig verblijf in Nederland en bleef uitzetting in ieder geval achterwege totdat op voornoemde aanvraag is beslist. Uit de uitspraak volgt dat [eiser sub 1.] op dat moment niet met uitzetting werd bedreigd, zodat hierin geen spoedeisend belang was gelegen tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4.12
De kantonrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat [gedaagde] onnodig een verzoek voorlopige voorziening heeft ingediend. [gedaagde] had hiervan op de hoogte moeten zijn als deskundige op het gebied van het vreemdelingenrecht. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het voeren van de onnodige procedure moet worden aangemerkt als een beroepsfout.
c) Op 15 juli 2009 wordt [eiser sub 1.] in vreemdelingenbewaring gesteld. [gedaagde] diende op dezelfde dag een beroepschrift in tegen de maatregel van bewaring. Voor deze zaak bracht [gedaagde] € 500,00 in rekening, waarvan hij wist of kon weten dat hij niet bevoegd was [eiser sub 1.] ter zitting te vertegenwoordigen. Hij heeft dat gedaan zonder [eiser sub 1.] daarover vooraf in te lichten en buiten zijn medeweten een advocaat in te schakelen, die vervolgens niet is verschenen. De rechtbank heeft op 28 juli 2009 het beroep ongegrond verklaard.
4.13
De kantonrechter overweegt het volgende. [eiser sub 1.] werd op 15 juli 2009 in vreemdelingenbewaring gesteld. Hij werd gedetineerd bij de kMar te Rotterdam Airport. [gedaagde] diende op dezelfde dag een beroepschrift bij de rechtbank in tegen de maatregel van bewaring. In een brief van 15 juli 2009 bevestigt [gedaagde] dit aan [eiser sub 1.] . In die brief schrijft [gedaagde] verder dat zijn honorarium in verband met deze zitting € 500,00 bedraagt. In die brief geeft [gedaagde] echter niet aan dat hij onbevoegd is om [eiser sub 1.] ter zitting te vertegenwoordigen. [gedaagde] stelt dat hij advocaat mr L.C. Blok heeft ingeschakeld om de procedure te vervolgen voor [eiser sub 1.] . Op geen enkele wijze is gebleken dat [gedaagde] met [eiser sub 1.] hierover overleg heeft gehad. In zijn brief rept hij daarover niet. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] noch Blok ter zitting zijn verschijnen. Niet gebleken is dat [eiser sub 1.] daarover door [gedaagde] van tevoren op de hoogte was gesteld. [eiser sub 1.] zag zich genoodzaakt zijn eigen belangen te behartigen ter zitting. De rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 28 juli 2009 het beroep ongegrond verklaard.
4.14
De kantonrechter is van oordeel dat vorenbedoelde handelwijze een beroepsfout oplevert. [gedaagde] had [eiser sub 1.] duidelijk moeten informeren dat de kosten alleen bedoeld waren voor het indienen van het beroepschrift. Uit de brief volgt dit niet. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij ervan uitging dat Blok [eiser sub 1.] in deze procedure zou bijstaan. De verantwoordelijkheid had [gedaagde] echter op zich genomen om deze procedure te voeren zodat hij de verantwoordelijkheid niet kan afschuiven op een door hem zelf ingeschakelde advocaat. [gedaagde] is, naar het oordeel van de kantonrechter, aansprakelijk jegens [eiser sub 1.] voor de nalatigheid van de door hem ingeschakelde Blok. Dit klemt te meer aangezien [eiser sub 1.] in bewaring was gesteld en volledig vertrouwde op de door [gedaagde] verstrekte informatie.
4.15
Het bovenstaande betekent dat [gedaagde] als rechtsbijstandverlener gespecialiseerd in het vreemdelingenrecht niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
4.16
Het bovenstaande betekent dat [eiser sub 1.] aansprakelijk is voor de door [eiser sub 1.] geleden schade. [eiser sub 1.] heeft kosten moeten maken voor bovenbedoelde procedures. Op verzoek van [gedaagde] heeft [eiser sub 1.] vanaf mei 2007 € 6.500,00 voor rechtshulp aan de B.V. betaald. Daarnaast heeft [eiser sub 1.] € 593,00 aan griffierecht betaald. [eiser sub 1.] vordert deze bedragen van [gedaagde] als schadevergoeding. [gedaagde] heeft de hoogte van die bedragen onvoldoende concreet weersproken zodat de kantonrechter de bedragen als schadevergoeding zal toewijzen.
t.a.v. [eiser sub 2.]
4.17
In deze zaak had [eiser sub 2.] een letselschadezaak aan de B.V. en [gedaagde] uit handen gegeven. [eiser sub 2.] heeft een voorschot betaald van € 2.000,00. Bij brief van 24 april 2014 bevestigt [gedaagde] het kennismakingsgesprek met [eiser sub 2.] . In die brief benadrukt [gedaagde] dat er een vaste prijsafspraak geldt en dat restitutie niet mogelijk is. [gedaagde] schrijft verder in die brief dat indien [eiser sub 2.] zich niet met het gestelde in de brief kan verenigen [eiser sub 2.] binnen 14 dagen na dagtekening van de brief om beëindiging van de juridische bijstand kan verzoeken. In dat geval wordt het betaalde voorschot na aftrek van de kosten voor de voorbereidende werkzaamheden gerestitueerd. [eiser sub 2.] heeft op die brief niet gereageerd.
4.18
[eiser sub 2.] stelt primair dat hij heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst met de B.V. [eiser sub 2.] stelt dat [gedaagde] hem heeft laten dwalen in de overeenkomst die hij met de B.V. is aangegaan. Dat is onrechtmatig, aldus [eiser sub 2.] . Hij stelt daartoe dat [gedaagde] geen aantoonbare kennis van of ervaring met letselschadezaken heeft. [gedaagde] is geen advocaat, hetgeen betekent dat hij een eventuele gerechtelijke procedure tot verkrijging van vergoeding voor letselschade slechts bij de kantonrechter zou kunnen voeren tot een maximumbedrag van € 25.000,00.
4.19
De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiser sub 2.] gepresenteerde feiten en omstandigheden geen persoonlijk gepleegde onrechtmatige daad opleveren. Daarbij overweegt de kantonrechter dat de inhoud van de letselschadezaak haar niet bekend is, hetgeen voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een beroepsfout noodzakelijk is. Uit de stukken blijkt verder dat [eiser sub 2.] reeds bij e-mail van 23 mei 2014 [gedaagde] verzoekt om stopzetting van zijn letselschade zaak en hij verzoekt [gedaagde] het voorschot ad € 2.000,00 aan hem terug te betalen. In die e-mail geeft [eiser sub 2.] niet aan wat de reden daarvan is.
4.2
Subsidiair verwijt [eiser sub 2.] [gedaagde] dat hij als bestuurder van zijn B.V. en als rechtshulpverlener geen correcte eindafrekening heeft verstrekt. De kantonrechter verwerpt het betoog nu door [eiser sub 2.] onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld om aan te nemen dat [gedaagde] als bestuurder van de inmiddels failliete B.V. persoonlijk een ernstig verwijt treft.
4.21
De kantonrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de vordering tot terugbetaling van het voorschot moet worden afgewezen.
4.22
Na vermeerdering van eis vordert [eiser sub 2.] van [gedaagde] terugbetaling van € 500,00 ter zake de aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning voor zijn echtgenote, K. Jiledan. Daarnaast vordert [eiser sub 2.] betaling van € 228,00 aan leges. [eiser sub 2.] stelt dat sprake is van een beroepsfout omdat deze aanvraag van meet af aan zo goed als kansloos was.
4.23
De kantonrechter wijst de vordering af aangezien het gaat om een eventueel door [gedaagde] gemaakte beroepsfout jegens [KJ] en niet [eiser sub 2.] . Dit betekent dat ook dit deel van de vordering van [eiser sub 2.] wordt afgewezen.
t.a.v. [eiser sub 3.]
4.24
Bij tussen [eiser sub 3.] en [gedaagde] en de B.V. gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam Locatie Rotterdam van 1 november 2013 heeft de kantonrechter de B.V. veroordeeld aan [eiser sub 3.] te betalen € 7.346,00 op grond van een toerekenbare tekortkoming jegens [eiser sub 3.] . [eiser sub 3.] is bij dat vonnis niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering ten aanzien van [gedaagde] . Bij arrest van 3 februari 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag het vonnis bekrachtigd.
4.25
[eiser sub 3.] stelt dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk is voor de schade ter grootte van het bedrag waartoe de B.V. is veroordeeld. [eiser sub 3.] stelt daartoe dat de oorspronkelijke hoofdsom waartoe de kantonrechter de B.V. had veroordeeld volgt uit beroepsfouten die door [gedaagde] persoonlijk zijn gemaakt.
4.26
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser sub 3.] niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat de vordering moet worden afgewezen omdat de kantonrechter bij vonnis van 1 november 2013 [eiser sub 3.] niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering tegen [gedaagde] als natuurlijk persoon.
4.27
Uit vorenbedoeld vonnis volgt dat de kantonrechter te Rotterdam heeft beslist dat [eiser sub 3.] alleen met de B.V. een contractuele relatie is aangegaan. De grondslag van de vordering van [eiser sub 3.] was dat [gedaagde] jegens hem toerekenbaar tekortgeschoten is omdat [gedaagde] nutteloze en kansloze procedures heeft gevoerd. De kantonrechter te Rotterdam heeft aanleiding gezien om zich te laten te laten voorlichten door een deskundige. De kantonrechter te Rotterdam kwam, mede op grond van het uitgebrachte deskundigenbericht, tot de conclusie dat de dienstverlening van [gedaagde] niet beantwoordde aan de norm die daaraan gesteld mag worden. De kantonrechter te Rotterdam heeft de B.V. veroordeeld tot betaling van het ten onrechte in rekening gebrachte honorarium en betaling van door [eiser sub 3.] betaalde griffierechten ad in totaal € 7.346,00. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam bekrachtigd.
4.28
Op grond van het bovenstaande verwerpt de kantonrechter het door [gedaagde] gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid. In deze procedure vordert [eiser sub 3.] immers schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Zoals uit het hierboven overwogene volgt heeft de kantonrechter te Rotterdam over die grondslag niet geoordeeld. Uit het vonnis volgt dat de door [eiser sub 3.] gestelde door [gedaagde] gemaakte beroepsfouten vast staan. Deze beroepsfouten leveren een door [gedaagde] jegens [eiser sub 3.] gemaakte onrechtmatige daad op. [gedaagde] is dan ook aansprakelijk voor de door [eiser sub 3.] geleden schade.
4.29
De door [eiser sub 3.] gevorderde hoofdsom ad € 7.346,00 ter zake betaalde rechtshulp aan de, inmiddels failliete, B.V. en betaalde leges en griffierecht voor procedures, zal de kantonrechter toewijzen. [eiser sub 3.] vordert ook betaling van € 893,00 ter zake van de niet geïncasseerde proceskosten van de op 1 augustus 2014 gevoerde kortgeding procedure. Deze vordering wijst de kantonrechter af aangezien het om een veroordeling in de proceskosten gaat van de B.V. en niet van [gedaagde] .
4.3
Het bovenstaande voert tot de slot som dat vorderingen van [eiser sub 1.] en [eiser sub 3.] voor het overgrote deel worden toegewezen. De door [eiser sub 1.] en [eiser sub 3.] gevorderde buitengerechtelijke kosten wijst de kantonrechter als onvoldoende weersproken toe. Dit geldt ook voor de door hen gevorderde wettelijke rente.
De vordering van [eiser sub 2.] wordt afgewezen.
4.31
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

5.Beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [eiser sub 1.] een bedrag van € 7.093,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.210,00 vanaf 13 augustus 2013 en over € 2.883,00 vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot en met de dag van algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 882,88 aan buitengerechtelijke kosten;
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [eiser sub 3.] een bedrag van € 7.346,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2012 tot en met de dag van algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 958,26 aan buitengerechtelijke kosten;
- wijst de vordering van [eiser sub 2.] af.
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser sub 1.] en [eiser sub 3.] tot op deze uitspraak vastgesteld op € 1.593,84, waarvan € 1.050,-- aan salaris voor de gemachtigde van [eiser sub 1.] en [eiser sub 3.] , een en ander onverminderd de eventueel over de proceskosten verschuldigde BTW, en bepaalt dat de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2015.