ECLI:NL:RBDHA:2015:15920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2015
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
C/09/500014 / KG ZA 15-1749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van de GVM-lijst door gedetineerde met crimineel verleden

In deze zaak vorderde de eiser, thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting, de verwijdering van zijn naam van de GVM-lijst, waarop hij was geplaatst vanwege een verhoogd vlucht- en maatschappelijk risico. De eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar voor meerdere gewapende roofovervallen en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de plaatsing op de GVM-lijst was gebaseerd op informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP), het Openbaar Ministerie en de Penitentiaire Inrichting. De eiser had eerder een MMA-melding geënsceneerd en er waren aanwijzingen dat hij zich schuldig maakte aan voortgezet crimineel handelen in detentie. De rechtbank oordeelde dat de Staat in redelijkheid kon besluiten om de eiser op de GVM-lijst te plaatsen en dat er voldoende aanwijzingen waren voor het handhaven van deze plaatsing. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 28 december 2015.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/500014 / KG ZA 15-1749
Vonnis in kort geding van 28 december 2015
in de zaak van
[eiser] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [1] ,
eiser,
advocaat mr. M.R. Krul te Den Haag,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 november 2015;
- de brief van mr. Krul van 10 december 2015, met producties;
- de brief van mr. Ten Broeke van 11 december 2015, met producties;
- de brief van mr. Krul van 14 december 2015, met producties;
- de brief van mr. Ten Broeke van 14 december 2015, met producties;
- de op 16 december 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij vonnis van deze rechtbank van 24 februari 2015 ter zake van het plegen van meerdere gewapende roofovervallen, het voorhanden hebben en afleveren van een vuurwapen met munitie en het afleveren van hennepplanten veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar. [eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. De procedure in hoger beroep is thans nog aanhangig.
2.2.
De detentie van [eiser] in verband met voormelde strafzaak is aangevangen op 17 november 2012. [eiser] is achtereenvolgens gedetineerd geweest in de Penitentiaire Inrichting (PI) [2] (locatie [locatie a] ), de PI [3] , de PI [4] , de PI [5] (locatie [locatie b] ) en de PI [6] ( [locatie c] ). Thans is hij gedetineerd in de PI [1] . De fictieve einddatum van zijn detentie is 16 maart 2022.
2.3.
Bij de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen hanteert de Minister van Veiligheid en Justitie onder meer de zogenaamde lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (hierna: ‘de GVM-lijst’). Bij plaatsing op die lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen gedetineerden met het risicoprofiel “verhoogd”, “hoog” of “extreem”. Bij ieder risicoprofiel behoort een aantal aan de gedetineerde op te leggen toezichtmaatregelen. Of een gedetineerde een verhoogd, hoog of extreem vlucht-/maatschappelijk risico vormt, wordt bepaald in het Operationeel Overleg, op grond van onder meer informatie van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (hierna: ‘het GRIP’), het Openbaar Ministerie en de PI waar de gedetineerde verblijft. Na plaatsing op de GVM-lijst vindt in beginsel halfjaarlijks een toetsing daarvan plaats in het Operationeel Overleg.
2.4.
[eiser] is op 6 mei 2015 geplaatst op de GVM-lijst met de kwalificatie “hoog”, zulks op basis van de indicaties “vluchtgevaarlijk (ontvlucht)” en “voortgezet crimineel handelen in detentie”.
2.5.
De plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met de kwalificatie “hoog” heeft ertoe geleid zich dat aan hem door de directeur van de PI [locatie b] met ingang van 7 mei 2015 een aantal toezichtmaatregelen is opgelegd.
2.5.1.
Aan deze maatregelen lagen blijkens de ter zake op 8 mei 2015 aan [eiser] verzonden mededeling ten grondslag een ten behoeve van de directie van de PI [locatie b] opgesteld adviesrapport van het GRIP van 4 mei 2015 en interne rapportages van de PI [locatie b] . Het GRIP adviseert in voormeld advies aan [eiser] geen privileges toe te kennen binnen de inrichting, zijn contacten met de buitenwereld en medegedetineerden te monitoren en bezoek te laten plaatsvinden in een overzichtelijke kleine setting.
2.5.2.
Blijkens het GRIP-rapport van 4 mei 2015 is op 22 april 2015 een MMA (Meld Misdaad Anoniem) -melding bij de politie binnengekomen, inhoudende dat [eiser] bij zijn overplaatsing vanuit de PI [locatie b] naar de PI [7] zou willen ontsnappen. Na plaatsing in een afzonderingscel is [eiser] hieromtrent gehoord en heeft hij verklaard deze melding zelf te hebben geënsceneerd om overplaatsing te voorkomen. Daarnaast volgt uit dit GRIP-rapport dat naar aanleiding van de MMA-melding inspecties in de cel van [eiser] hebben plaatsgevonden en dat daarbij onder meer een dongel is aangetroffen alsmede een passende mini-simkaart van de provider Vodafone, een laptop van een medegedetineerde en twee briefjes met daarop de namen en adressen van twee als investeerders bekend staande personen. Verder wordt in dit rapport vermeld dat uit afgeluisterde bezoek- en telefoongesprekken is gebleken dat het bezoek van [eiser] duidelijke opdrachten van hem meekrijgt, die variëren van het benaderen van getuigen en het afstemmen van verklaringen tot het manipuleren van bewijsstukken.
2.6.
[eiser] heeft schriftelijk beklag gedaan tegen de op 7 mei 2015 aan hem opgelegde toezichtmaatregelen bij de Commissie van Toezicht van de PI [locatie b] . Deze Commissie van Toezicht heeft bij uitspraak van 23 juli 2015 [eiser] in één klacht niet-ontvankelijk verklaard en diens overige klachten ongegrond verklaard.
2.7.
Het GRIP heeft op 31 juli 2015 ten behoeve van de directie van de PI [locatie b] een adviesrapport met betrekking tot [eiser] uitgebracht, waarin het adviseert bezoek aan [eiser] te laten plaatsvinden in een overzichtelijke kleine setting waarbij gesprekken worden opgenomen, bezoek van jonge, mogelijk beïnvloedbare vrouwen te weigeren, de correspondentie van [eiser] te monitoren en niet toe te staan dat correspondentie van derden door [eiser] wordt doorgestuurd. Het GRIP heeft dit advies onder meer als volgt toegelicht:
“Het is het GRIP opgevallen dat [eiser] een groot aantal “nieuwe” bezoekers heeft. Veel van deze bezoekers zijn vrouwen en veelal jonge vrouwen (leeftijd tussen 17 en 24 jaar).
(…)
Uit onderzoek is gebleken dat [eiser] correspondentie heeft ontvangen van een meisje van 17 jaar (…)
Opvallend is dat [eiser] deze correspondentie heeft doorgestuurd[aan, toev. vzr]
een medegedetineerde met wie hij in PI [locatie b] gedetineerd heeft gezeten. (…) Ook is bekend dat hij foto’s van andere jonge vrouwen naar (…) stuurt.
(…)
Gezien bovenstaande kan gesteld worden dan niet uit te sluiten is dat [eiser] deze jonge vrouwen gebruikt. Hierbij is het in sommige gevallen van belang dat deze soms kwetsbare, beïnvloedbare vrouwen tegen [eiser] worden beschermd.
Gelet op de informatie en de achtergronden van de genoemde persoon is er mijns inziens sprake van een verhoogd risico.”
2.8.
Het door [eiser] tegen de uitspraak van de Commissie van Toezicht van 23 juli 2015 ingestelde beroep is bij uitspraak van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 20 november 2015 deels ongegrond verklaard en, voor zover [eiser] in zijn beklag niet-ontvankelijk was verklaard, is hij alsnog ontvankelijk verklaard maar is dit beklag door de RSJ alsnog ongegrond verklaard.
2.9.
Op 11 november 2015 heeft het Operationeel Overleg de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot de beslissing om die plaatsing met een half jaar te verlengen met handhaving van de kwalificatie “hoog”.
2.10.
Op 26 november 2015 heeft de directeur van de PI [1] aan [eiser] medegedeeld dat hij op grond van de indicaties “Vluchtgevaarlijk (aanwijzing)”, “Criminele organisatie”, “Mediagevoelig” en “Voortgezet crimineel handelen in detentie” op de GVM-lijst is geplaatst, alsmede dat aan hem met ingang van 20 november 2015 een aantal toezichtmaatregelen is opgelegd.
2.10.1.
Aan voormelde beslissing ligt mede ten grondslag het ten behoeve van de directie van de PI [locatie c] opgestelde adviesrapport van het GRIP van 17 november 2015, waarin het GRIP adviseert bezoek aan [eiser] te laten plaatsvinden in een overzichtelijke kleine setting waarbij gesprekken worden opgenomen, bezoek van jonge, mogelijk beïnvloedbare vrouwen te weigeren en de correspondentie van [eiser] te monitoren. Dit advies wordt door het GRIP onder meer als volgt toegelicht:
“Vanaf 6 mei 2015 is [eiser] geplaatst op de kwalificatie hoog van de lijst gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (lijst GVM). Tijdens de periodieke toetsing op 11 november 2015 is zijn status gehandhaafd op de kwalificatie hoog.
Uit bovenstaande en de informatie uit de eerdere rapporten kan worden geconcludeerd dat [eiser] een gedetineerde is waarbij niet uit te sluiten is dat hij deze jonge vrouwen gebruikt. Hierbij is het in sommige gevallen van belang dat deze soms kwetsbare, beïnvloedbare vrouwen tegen [eiser] worden beschermd.
(…)
Scherpte en monitoring blijft bij [eiser] een permanent vereiste.”
2.11.
Op 30 november 2015 heeft de directeur van de PI [1] aan [eiser] medegedeeld dat geen aanleiding bestaat de met ingang van 20 november 2015 opgelegde toezichtmaatregelen te beperken en dat deze toezichtmaatregelen in ieder geval tot 30 december 2015 gehandhaafd zullen worden. Bij uitspraak van 4 december 2015 heeft de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ het verzoek van [eiser] om schorsing van de beslissing van 30 november 2015 afgewezen.
2.12.
Op 10 december 2015 heeft het GRIP ten behoeve van de directie van de PI [1] een adviesrapport over [eiser] uitgebracht, waarin het adviseert [eiser] geen privileges binnen de inrichting toe te kennen, hem te plaatsen in een kleine setting, zijn contacten met de buitenwereld en medegedetineerden te monitoren en bezoek te laten plaatsvinden in een overzichtelijke kleine setting. Het GRIP licht dit advies onder meer als volgt toe:
“Uit informatie, vanuit Politie en DJI, is gebleken dat er bij [eiser] sprake is en blijft van voortgezet crimineel handelen in detentie.
Hier zijn eerder ook GRIP rapporten over opgemaakt (…)
Op 28 september heeft het GRIP informatie ontvangen van de directie van de PI [locatie b] dat een gedetineerde, verder te noemen gedetineerde A, een overval moest plegen op het moment dat hij vrij zou komen. A zou zich, nadat hij in vrijheid was gesteld, moeten melden op een bepaald adres. De opdracht om deze overval te plegen was afkomstig van [eiser] (…)
A heeft verder verklaard dat:
  • hij wist dat [eiser] aan zijn huisadres is gekomen met behulp van een personeelslid in de PI [locatie b]
  • [eiser] hem min of meer onder druk zette om een overval te plegen op een miljonair.
(…)
  • [eiser] alles regelen kan via personeel of jongens buiten
  • [eiser] hem heeft gevraagd of hij de directeur van PI [locatie b] in de benen wil schieten als hij buiten de PI is
  • hij hiervoor een bedrag van €4000/€5000 zou krijgen
  • [eiser] tegen hem gezegd had dat hij het adres van de directeur had
(…)
Verder is er in de maand september 2015 door de TCI een proces-verbaal verstrekt aan de Eenheid Den Haag met de volgende informatie:
“ [eiser] is van plan om[X]
en haar zus in elkaar te laten slaan. Hij zegt dat zij hem bij de politie hebben verraden.”
(…)
Zij en[Y]
zijn de zussen van[Z]. [Z]
is de ex-vriendin van [eiser] . Zij hebben een aantal jaren een relatie met elkaar gehad.
Het blijft noodzakelijk dat het bovenomschreven advies wordt opgevolgd. Scherpte en monitoren blijven bij [eiser] een permanent vereiste.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te veroordelen hem binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis van de GVM-lijst te verwijderen en hiervan melding te maken aan de directeur van de PI waar hij thans verblijft, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat de Staat in redelijkheid niet tot plaatsing van hem op de GVM-lijst heeft kunnen overgaan en tevens dat deze plaatsing in redelijkheid niet kan worden gehandhaafd. Volgens [eiser] worden deze beslissingen niet gedragen door hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd. Kort gezegd is naar de mening van [eiser] de aan de initiële plaatsing ten grondslag liggende kans op vluchtgevaar niet aannemelijk gemaakt, nu uit onderzoek van de PI [locatie b] is gebleken dat hij de MMA-melding zelf heeft geënsceneerd en het Operationeel Overleg hiervan kennelijk niet op de hoogte is gebracht. De op zijn cel aangetroffen laptop en dongel rechtvaardigen volgens [eiser] niet de ten tijde van de initiële plaatsing op de GVM-lijst getrokken conclusie dat hij zich schuldig maakt aan voortgezet crimineel handelen in detentie. Daarbij wijst [eiser] erop dat er geen mogelijkheid is geweest om met deze laptop en dongel een internetverbinding tot stand te brengen. Het Operationeel Overleg is volgens [eiser] niet op de hoogte gebracht van het feit dat op het aangetroffen briefje met twee namen en adressen tevens twee geboortedata stonden, hetgeen noodzakelijke informatie is voor het doen oproepen van getuigen in strafzaken. Daarnaast wijst [eiser] erop dat hij dit briefje al twee jaar in zijn bezit moet hebben gehad en hij – als hij kwaad in de zin zou hebben – dus al veel eerder tot actie had kunnen overgaan.
3.2.1.
Uit de brief die hij aan een medegedetineerde heeft gestuurd, kan volgens [eiser] niet – zoals aan de beslissing tot handhaving van zijn plaatsing op de GVM-lijst ten grondslag is gelegd – worden geconcludeerd dat hij lid is van een crimineel netwerk en/of zich schuldig maakt aan voortgezet crimineel handelen in detentie. Van enig door hem gepleegd strafbaar feit is volgens [eiser] in dit verband niet gebleken. Het Operationeel Overleg is volgens [eiser] ten onrechte niet in kennis gesteld van de volledige inhoud van bedoelde brief en aldus ter zake onvolledig en onjuist geïnformeerd. Daarnaast wijst [eiser] erop dat onvoldoende is onderbouwd dat kwetsbare jonge vrouwen tegen hem zouden moeten worden beschermd. Volgens [eiser] valt met het ter zake aan hem gemaakte verwijt niet te rijmen dat het hem wel wordt toegestaan contact met deze vrouwen te hebben. Met betrekking tot de vermeende opdracht tot het plegen van een overval, de opdracht tot het plegen van een aanslag op de directeur van de PI en de opdracht tot afranseling van vrouwen stelt [eiser] dat hij niet is gehoord en kennelijk niet als verdachte is aangemerkt, zodat deze onjuiste informatie niet van belang is voor zijn GVM-status. In dit verband wijst [eiser] er tevens op dat door de directeuren van de verschillende PI’s waar hij heeft verbleven op deze informatie geen actie is ondernomen.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat zich jegens hem schuldig maakt aan onrechtmatig handelen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding gegeven. [eiser] is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu aan hem geen andere rechtsgang ter beschikking staat om de door hem beoogde verwijdering van de GVM-lijst te bewerkstelligen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat aan het Operationeel Overleg, dat beslist of ten aanzien van een gedetineerde sprake is van een verhoogd, hoog of extreem vlucht- en/of maatschappelijk risico, een grote mate van vrijheid toekomt, hetgeen met zich brengt dat een beslissing van het Operationeel Overleg in rechte slechts marginaal kan worden getoetst.
4.3.
Nu de vordering van [eiser] ertoe strekt dat de Staat wordt bevolen hem van de GVM-lijst te verwijderen, dient – zoals de Staat terecht heeft opgemerkt – de vraag of de Staat daartoe in redelijkheid kan worden gehouden, te worden beantwoord aan de hand van alle thans ten aanzien van [eiser] bekende feiten en/of omstandigheden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient die vraag ontkennend te worden beantwoord. Zoals hiervoor reeds weergegeven (zie rov. 2.3), vindt de besluitvorming binnen het Operationeel Overleg plaats op basis van verkregen informatie van het GRIP, het Openbaar Ministerie en de PI waar de gedetineerde verblijft. Voor zover thans relevant is ten aanzien van [eiser] thans uit voormelde bronnen in ieder geval de navolgende informatie beschikbaar:
• bij de politie is op 22 april 2015 een MMA-melding binnengekomen dat [eiser] bij een overplaatsing naar een andere PI zou willen ontsnappen;
• bij inspecties van de cel van [eiser] zijn aangetroffen een dongel, een passende mini-simkaart, een laptop van een medegedetineerde en twee briefjes met daarop de namens en adressen van twee als investeerders bekend staande personen;
• het bezoek van [eiser] krijgt van hem duidelijke opdrachten mee, onder meer tot het benaderen van getuigen, het afstemmen van verklaringen en het manipuleren van bewijsstukken;
• [eiser] ontvangt veel bezoek van (kwetsbare) jonge vrouwen en heeft met deze vrouwen gevoerde correspondentie alsmede foto’s van deze vrouwen aan een medegedetineerde doorgestuurd met het verzoek van deze vrouwen mapjes aan te leggen en deze voor hem te bewaren;
• [eiser] heeft blijkens een verklaring van een medegedetineerde in de PI te [locatie b] aan deze medegedetineerde op de opdracht verstrekt om na zijn vrijlating een overval te plegen op een miljonair en een geweldsdelict tegen de directeur van de PI [locatie b] ;
• bij het Team Criminele Informatie (TCI) is informatie binnengekomen dat [eiser] van plan zou zijn om twee zussen van zijn ex-vriendin in elkaar te laten slaan, omdat zij hem bij de politie zouden hebben verraden.
4.3.1.
[eiser] heeft ten aanzien van voormelde informatie bij de dagvaarding en ter zitting steeds op onderdelen kritische kanttekeningen geplaatst. Zo heeft hij betoogd dat hij de gemelde ontvluchting zelf zou hebben geënsceneerd, dat de aangetroffen contrabande (laptop, dongel en simkaart) ondeugdelijk waren om gebruik te kunnen maken van internet, dat hij post doorstuurt met een ander oogmerk dan voorzetting van criminele activiteiten in detentie en dat een hem bekende medeverdachte liegt over de vermeende uitlokking van nieuwe criminele activiteiten. Echter, [eiser] heeft niet (voldoende) weersproken dat al deze informatie uit verschillende bronnen daadwerkelijk bij het GRIP en/of het OM en/of de diverse PI’s waar hij heeft verbleven dan wel de PI waar hij thans verblijft bekend is geworden. Dit leidt ertoe dat deze informatie in onderlinge samenhang bezien en mede gelet op de omstandigheid dat de aan [eiser] opgelegde toezichtmaatregelen tot op heden door de Commissie van Toezicht en de RSJ passend zijn geacht, het oordeel kan dragen dat voorshands voldoende aannemelijk is dat [eiser] zich schuldig maakt aan voortgezet crimineel handelen in detentie dan wel dat concrete aanwijzingen bestaan dat hij zich daaraan schuldig zal gaan maken. Voortgezet crimineel handelen als ook de concrete dreiging daarvan, levert een maatschappelijk risico op dat reeds als zodanig handhaving van de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst doet rechtvaardigen. Reeds op grond hiervan dient de vordering van [eiser] te worden afgewezen.
4.4.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2015.
mw