ECLI:NL:RBDHA:2015:15793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 14082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning in het kader van het Convenant Aziatische Horeca 2014 en de ingangsdatum van de vergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een verblijfsvergunning aan eiser, die werkzaam is als specialiteiten kok in de Aziatische keuken. De aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning was aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat er een negatief advies van het UWV was ontvangen. Echter, in een later stadium werd er een positief advies afgegeven, waarna de Staatssecretaris alsnog een verblijfsvergunning verleende, maar met een ingangsdatum van 23 juni 2015.

Eiser was van mening dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moest aansluiten op de datum waarop hij aan de voorwaarden voor vergunningverlening voldeed, namelijk 23 april 2015. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte de ingangsdatum had vastgesteld op 23 juni 2015, omdat eiser op 23 april 2015 al had aangetoond dat hij voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 26, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat de verblijfsvergunning moet worden verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling aan alle voorwaarden voldoet.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris voor zover het de geldigheidsduur van de vergunning betrof en bepaalde dat de verblijfsvergunning geldig is van 23 april 2015 tot 23 april 2016. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 980,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/14082

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2015 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. K.E. van der Lugt).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlengen, afgewezen.
Bij besluit van 23 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, geldig van 23 juni 2015 tot 23 juni 2016 met de arbeidsaantekening ‘arbeid toegestaan conform aanvullend document’.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2015.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.De aanvraag is ingediend in het kader van het Convenant Aziatische Horeca 2014 voor het verrichten van arbeid in de functie van specialiteiten kok Aziatische keuken. Voor deze functie geldt, voorzover thans van belang, dat het bruto maandsalaris tenminste 1.751,90 euro bedraagt. Als aan de voorwaarden in het kader van het Convenant wordt voldaan wordt niet getoetst aan de bepalingen van het prioriteit genietend aanbod.
Aan eiser is eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ verleend, geldig van 12 maart 2012 tot 1 september 2014, verlengd tot 23 april 2015, met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV”.
De aanvraag om verlenging van deze vergunning is in het primaire besluit afgewezen, vanwege een negatief advies van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) van 10 april 2015, omdat niet duidelijk was wat het bruto salaris van eiser bedroeg. Op het aanvraagformulier van 30 december 2014 en de concept-arbeidsovereenkomst van 29 december 2014 stond vermeld dat eiser een salaris ontvangt van € 1752,- bruto per maand, terwijl op de werkgeversverklaring van 30 december 2014 stond vermeld dat eiser een salaris ontvangt van € 1696,- per maand.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ verleend, geldig van 23 juni 2015 tot 23 juni 2016, onder de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid toegestaan conform aanvullend document’, omdat in bezwaar alsnog duidelijk is vastgesteld welk salaris eiser ontvangt. Verweerder heeft hierbij verwezen naar het positief advies van het UWV in bezwaar, waarin is vermeld dat uit de in bezwaar op 23 april 2015 overgelegde stukken blijkt dat het bruto salaris per maand € 1772,- bedraagt. Aan de vaststelling van de ingangsdatum van de vergunning, 23 juni 2015, heeft verweerder ten grondslag gelegd dat per die datum is aangetoond dat eiser voldoet aan de gestelde voorwaarden.
2. Eiser heeft betoogd dat de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning ten onrechte niet aansluit op de eerder aan hem verleende verblijfsvergunning. In de aanvraagfase was reeds beschikbaar wat eiser zou gaan verdienen. Verweerder had bij onduidelijkheid nadere informatie kunnen opvragen. Verder blijkt uit de op 23 april 2015 nader overgelegde stukken wel dat het juiste inkomen zou worden betaald. Nu het alleen om de hoogte van het inkomen ging hoefde verweerder niet opnieuw advies te vragen. Dat verweerder aanleiding zag in de bezwaarfase opnieuw advies te vragen en het UWV pas op 10 en 16 juni 2015 een advies heeft uitgebracht, behoort niet voor rekening en risico van eiser te komen. Eiser heeft een zwaarwegend belang bij het aansluitend verlenen van de verblijfsvergunning. Anders wordt hij geconfronteerd met een verblijfsgat
Verder heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de aanvraag om hem een verblijfsvergunning onder de beperking “arbeid in loondienst” met de arbeidsmarktaantekening “arbeid vrij toegestaan” te verlenen. Daarbij heeft het besluit een indirect-discriminatoire grondslag.
3. Ingevolge artikel 14a van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, besluit verweerder niet over de verlening, verlenging of intrekking van een gecombineerde vergunning dan nadat hij advies heeft gevraagd aan de instantie, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wav. Deze instantie adviseert over de vraag of is voldaan aan de Wav als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder f, artikel 18, eerste lid, onder g en artikel 19.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, wordt de verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
4. Met betrekking tot het betoog dat verweerder ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de aanvraag om hem een verblijfsvergunning onder de beperking “arbeid in loondienst” met de arbeidsmarktaantekening “arbeid vrij toegestaan” te verlenen, overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat eiser een dergelijke verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Uit het dossier blijkt dat eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking “arbeid in loondienst – convenant Aziatische horeca 2014” heeft ingediend. Hetgeen eiser in dit kader heeft aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
5. Ten aanzien van de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning overweegt de rechtbank het volgende.
5.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:141) is de tekst van artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000 bepalend voor de uitleg ervan. Dit betekent dat het moment waarop een vreemdeling heeft aangetoond aan alle vereisten voor vergunningverlening te voldoen, bepalend is voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning die hij heeft aangevraagd.
5.2.
In het positieve advies van 10 juni 2015 wordt overwogen dat uit de op 23 april 2015 ondertekende en overgelegde arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring, en de op die datum overgelegde salarisspecificaties blijkt dat het bruto salaris per maand € 1.772,- bedraagt. De overgelegde stukken vormen grond om de bepalingen ten aanzien van het prioriteit genietend aanbod niet langer tegen te werpen. Hieruit volgt dat eiser op 23 april 2015 voldoet aan de vereisten voor vergunningverlening. Het op 16 juni 2015 afgegeven document “positief arbeidsmarktadvies” betreft toelating tot de arbeidsmarkt voor de periode van 23 juni 2015 tot 23 juni 2016.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000 de verblijfsvergunning moet worden verleend met ingang van 23 april 2015. Op die datum heeft eiser immers aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor vergunningverlening voldoet door het overleggen van de stukken met betrekking tot het salaris.
5.4
Anders dan verweerder heeft betoogd staat artikel 14a van de Vw 2000 hieraan niet in de weg. Ook al is verweerder gehouden advies te vragen aan het UWV, niet valt in te zien dat de verblijfsvergunning niet kan worden verleend met ingang van een eerdere datum dan de datum van het advies. Wel volgt uit de regelgeving dat een ingangsdatum nooit gelegen kan zijn vóór de datum van de aanvraag en evenmin vóór de datum waarop aan de voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat het positief advies een zodanige voorwaarde is dat de datum van het advies bepalend is voor de datum van vergunningverlening. Van verlening met terugwerkende kracht in strijd met de Wav is dan ook geen sprake.
5.5
De rechtbank overweegt bovendien dat in het bestreden besluit het volgende is vermeld: “De verblijfsvergunning wordt verleend per 23 juni 2015, overeenkomstig artikel 26, eerste lid, van de Vw 2000, aangezien per deze datum is aangetoond dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden”.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting geen verklaring kunnen geven voor het feit dat in het bestreden besluit wordt overwogen dat eerst op 23 juni 2015 is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden, terwijl bij het positieve advies van 10 juni 2015 al was geoordeeld dat aan de voorwaarden was voldaan met het toezenden van de salaris-stukken in bezwaar op 23 april 2015. Weliswaar vermeldt het document “positief advies” van 16 juni 2015 dat het advies betreft toelating tot de arbeidsmarkt voor de periode van 23 juni 2015 tot 23 juni 2016, maar in dit document is geen toelichting gegeven waarom 23 juni 2015 als ingangsdatum wordt bepaald. Ook in het (inhoudelijke) positieve advies van 10 juni 2015 is geen overweging gewijd aan een ingangsdatum van 23 juni 2015, een datum bijna twee weken later gelegen dan het advies zelf.
5.6
Reeds gelet op de overwegingen onder 5.1 tot en met 5.4 is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning had moeten verlenen per 23 april 2015.
6. Het beroep is gegrond.
7. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover het de geldigheidsduur van de vergunning betreft. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien, door te bepalen dat de verleende verblijfsvergunning geldig is van 23 april 2015 tot 23 april 2016 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover het is vernietigd.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de geldigheidsduur van de verleende verblijfsvergunning betreft;
  • bepaalt dat de verleende verblijfsvergunning geldig is van 23 april 2015 tot 23 april 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ad € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.