ECLI:NL:RBDHA:2015:15792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
SGR 15/3189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over ongelijkheid in handhaving bestemmingsplan en rechtsgevolgen van vernietiging besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 december 2015, is de zaak behandeld tussen eisers, [eiser A] en [eiser B], en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van gelijke gevallen in de handhaving van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ligging en visuele uitstraling van het perceel aan de ’s-Gravendamseweg 4-6 wezenlijk verschilt van dat aan de Gieterij 21. Hierdoor kon verweerder besluiten om het illegale gebruik van het ene perceel positief te bestemmen en het andere niet. De rechtbank concludeert dat verweerder met de nadere motivering het eerder geconstateerde gebrek heeft hersteld.

De rechtbank heeft ook overwogen dat nu verweerder handhavend optreedt tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel aan de Smederij 2, 4 en 4a, er geen sprake meer is van ongelijke behandeling ten opzichte van de Gieterij 21. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de eerdere beslissing van verweerder om het gebruik van de percelen te handhaven, blijft bestaan. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.225,--.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van het bestuursrecht en omgevingsrecht, waarbij de relevante juridische termen zoals 'gelijkheidsbeginsel', 'bestemmingsplan' en 'handhaving' aan de orde zijn gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/3189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2015 in de zaak tussen

[eiser A] en [eiser B], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. M.E.M. Vermeij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Dijck).

Procesverloop

Voor het procesverloop wordt verwezen naar de tussenuitspraak die de rechtbank heeft gewezen op 21 augustus 2015. Bij die tussenuitspraak is verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van die tussenuitspraak de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in die tussenuitspraak. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij brief van 10 september 2015, ingekomen bij de rechtbank op 11 september 2015, heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend. Bij brief van 16 oktober 2015 hebben eisers hierop gereageerd.
Bij brief van 6 november 2015 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij het onderzoek sluit en binnen zes weken na de datum van verzending van die brief uitspraak zal doen.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel slaagt, aangezien verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in twee vergelijkbare gevallen niet op gelijke wijze wordt opgetreden.
3. Bij haar tussenuitspraak is verweerder in de gelegenheid gesteld de geconstateerde gebreken te herstellen. Met het indienen van het aanvullend verweerschrift van 10 september 2015 heeft verweerder van die gelegenheid gebruik gemaakt.
4.1.
Ten aanzien van het perceel aan de [adres A] heeft verweerder toegelicht waarom het illegale gebruik van de locatie aan de [adres A] positief wordt bestemd en dat van eisers niet. Verweerder heeft in dit verband onder meer te kennen gegeven dat het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Gravendam 2013’ een inwaartse milieuzonering kent. Vanwege het feit dat aan de buitenzijde ook burgerwoningen aanwezig zijn, zijn de bedrijven met de grootste milieubelastende activiteiten in het midden van het bedrijventerrein gesitueerd. Verweerder wil voorkomen dat de bedrijven die zich gevestigd hebben op het bedrijventerrein worden beperkt in de bedrijfsvoering door de vestiging van nieuwe burgerwoningen. Een uitzondering wordt gemaakt voor de woningen aan de buitenzijde van het bedrijventerrein, zolang deze de omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering schaden. Een dergelijke uitzondering geldt voor de woningen gelegen aan de [adres A]. Deze staan aan de buitenzijde van het bedrijventerrein waar van oudsher al een aantal woningen aanwezig was. De bedoelde lintbebouwing ziet op de voormalige veelal vrijstaande agrarische woningen evenwijdig gelegen aan de ’s-Gravendamseweg waarachter omstreeks de eeuwwisseling het industriegebied Gravendam is gerealiseerd. Bij de opzet van het bedrijventerrein was het de intentie om ook de grond waarop de lintbebouwing stond, op termijn, toe te voegen aan het bedrijventerrein. De gemeente noch de ontwikkelaar hadden daar echter een grondpositie en het bleek niet mogelijk te zijn de gronden minnelijk te verwerven. De oorspronkelijke visie kon daarom niet worden gerealiseerd. Gelet hierop is besloten om de bestaande woningen langs de ’s-Gravendamseweg positief te bestemmen als woning. De woningen liggen met de voorzijde gericht naar de ’s-Gravendamseweg en de Leidsevaart. Op een bij het aanvullend verweerschrift gevoegde luchtfoto uit 2015 is duidelijk te zien dat aan de buitenzijde van het bedrijventerrein meerdere woningen met voortuinen aanwezig zijn. De woningen aan de [adres A] behoren tot de woningen die reeds aanwezig waren voordat de omgeving tot bedrijventerrein werd bestemd. De planwijziging levert voorts geen belemmeringen op voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven. Ten slotte liggen de woningen aan de [adres A], in tegenstelling tot de appartementen aan de [adres B], niet ingebouwd tussen bedrijfspanden en zijn zij duidelijk herkenbaar als voormalig bebouwingslint. Het zijn veelal voormalige agrarische woningen met aan de achterzijde bedrijfsbebouwing.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende nader toegelicht dat de ligging en visuele uitstraling van het perceel aan de [adres A], gezien het aan de rand van het bedrijventerrein van oudsher aanwezige bebouwingslint, wezenlijk verschilt van dat aan de [adres B]. Reeds gelet daarop heeft verweerder kunnen besluiten het illegale gebruik in het ene geval positief te bestemmen en in het andere niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze nadere motivering het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.
5.1.
Ten aanzien van het perceel aan de [adres C] heeft verweerder in het aanvullend verweerschrift naar voren gebracht dat op dat perceel de bestemming “Bedrijventerrein, specifieke vorm van detailhandel 1” rust. Op het perceel mag perifere detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s worden gerealiseerd. Het op genoemd perceel gevestigde bedrijf [X] is een bedrijf in interieurverzorging. Op grond van het voorgaande bestemmingsplan is een vergunning voor één bedrijfswoning verleend. Op de eerste verdieping zijn twee wooneenheden gerealiseerd. Deze worden echter niet beide als burgerwoning gebruikt of verhuurd. De ene wooneenheid wordt als kantoor gebruikt voor een reisbureau en in de andere woont een medewerker van dit reisbureau. Het aantal woningen is in de praktijk dan ook niet uitgebreid. Hoewel het gebruik niet gelijk is aan dat van de [adres B], erkent verweerder dat sprake is van een met het vigerende bestemmingsplan strijdig gebruik. Een reisbureau is niet te beschouwen als een bedrijfsgebonden kantoor bij een interieurverzorgingsbedrijf. Daarnaast is bij een reisbureau geen noodzaak aanwezig voor een bedrijfswoning. Er moet dus handhavend worden opgetreden. Inmiddels heeft verweerder daarover een vooraanschrijving aan de eigenaar van de [adres C] verzonden.
5.2.
Nu verweerder handhavend gaat optreden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel gelegen aan de [adres C], is niet langer sprake van een ten opzichte van de [adres B] ongelijke behandeling. De omstandigheid dat verweerder niet eerder tegen het illegale gebruik van dit perceel heeft opgetreden, maakt dat niet anders. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is derhalve ook in zoverre hersteld.
6. De rechtbank concludeert dat geen sprake meer is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van handhaving zou moeten afzien.
7. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit nu dat een deugdelijke motivering ontbeert. Nu verweerder met zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.225,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 maart 2015 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 maart 2015;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.225,--, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.