3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde op grond van het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat op 29 januari 2013 verdachte [verdachte] bij hem thuis aanbelde en hem vertelde dat ze in geldnood zat. Ze kon de huur niet meer betalen en vroeg aangever om hulp. Nadat aangever haar had aangeboden om € 800,- voor te schieten, beloofde zij hem terug te betalen met het geld dat haar (ex-)man, [medeverdachte] , zou ontvangen uit een erfenis. Vervolgens zijn zowel verdachte [medeverdachte] als verdachte [verdachte] vanaf die datum tot en met 31 oktober 2013 meermalen bij aangever aan de deur geweest om geld te lenen. Daarbij vertelden zij dat zij hun rekeningen niet konden betalen en een belastingschuld hadden. Als aangever hen geen geld wilde lenen, zeiden verdachten dat hij het gehele bedrag nooit meer terug zou krijgen omdat de erfenis van [medeverdachte] pas vrij zou komen als deze belastingschuld betaald was. Telkens als aangever verdachten geld leenden, beloofden zij dat hij het geld snel terug zou krijgen.Toen aangever vroeg hoe ze al dat geleende geld terug gingen betalen, vertelden ze dat de notaris de erfenis tegenhield tot alle schulden betaald zouden zijn en werd aangever een e-mail van de notaris getoond waarin deze schreef dat het makkelijk zou lukken.Als verdachte [verdachte] geld kwam lenen, liet zij bijvoorbeeld een rekening van gas of elektriciteit zien, of een overzicht van waar ze geld aan moesten uitgeven.
De dochter van aangever [slachtoffer] merkte dat haar vader in de genoemde periode zowel fysiek als mentaal sterk achteruit was gegaan en op een zeker moment zijn eigen huur niet meer kon betalen.
Uit de bankafschriften van aangever is gebleken dat in de periode van 26 juni 2013 tot en met 31 oktober 2013 27 overboekingen zijn gedaan naar de gezamenlijke rekening van [verdachte] en [medeverdachte] , voor een totaalbedrag van € 73.492,03. Bij deze overboekingen stonden omschrijvingen als “betaling boete door Belastingdienst opgelegd bedrag via notaris”, “kosten graf Oud Eik en Duinen”, “nota Eneco”, “bijdrage kosten notaris”, “restant BTW notaris” en “betaling ivm belastingaanslag via notaris”.
Blijkens het door aangever bijgehouden kasboekje en de door hem opgemaakte notities en kwitanties heeft hij daarnaast negen maal contant geld geleend aan verdachten, voor in totaal € 6.950,-.In het kasboekje wordt ‘ [verdachte] ’ – volgens aangever verdachte [verdachte] – driemaal aangeduid als ontvanger van contante bedragen.
In de periode van juni 2013 tot en met oktober 2013 is van de gezamenlijke rekening van verdachten met rekeningnummer 59.36.56.288 in totaal € 65.830,- contant opgenomen. Zowel met hun gezamenlijke pinpas (16 keer), als die van verdachte [verdachte] (32 keer) en die van verdachte [medeverdachte] (26 keer).
In de periode van juni 2013 tot en met december 2013 hebben verdachten [medeverdachte] en [verdachte] respectievelijk 97 en 88 keer Holland Casino Scheveningen bezocht.Daarbij speelden zij altijd samen aan de roulettetafel, waarbij zij kennelijk een systeem van spelen hanteren. Halverwege 2013 is plotseling hun aantal bezoeken toegenomen en hun inzet op de tafel verhoogd. Ze beschikten op een gegeven moment over meer geld dan voorheen en speelden regelmatig met enkele duizenden euro’s inzet.
Op 11 en 12 augustus 2013, alsmede op 31 oktober 2013 zijn grote bedragen – duizenden euro’s – gepind van de rekening van [medeverdachte] bij de pinautomaat aan het Kurhaus te Scheveningen.Op deze drie data hebben beide verdachten ook het Holland Casino te Scheveningen bezocht.Rond die data zijn door aangever [slachtoffer] tevens bedragen van enkele duizenden euro’s naar de rekening van verdachten overgemaakt.
Bij onderzoek van de inbeslaggenomen administratie van de verdachten zijn vijf aankoopbonnen van de Media Markt aangetroffen. Het gaat om meerdere aankopen in de periode van 8 juli 2013 tot en met 26 juli 2013 voor een totaalbedrag van € 1.360,96, onder meer voor twee Samsung TV’s van € 555,- en € 679,-.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] en zijzelf geen notaris hadden, noch een belastingschuld en dat er geen erfenis was.Zij ontvingen samen een gezinsuitkering van € 1.300,- per maand (inclusief vakantiegeld) waar zij van rond moesten komenen hadden samen schulden van in totaal een paar duizend tot enkele tienduizenden euro’s.
Voorts heeft zij verklaard dat zij mantelzorger is voor haar dementerende man,zij de administratie deeden dat [medeverdachte] in januari 2014 sinds circa een half jaar niet meer bij de bankgegevens kon.Daarnaast heeft zij verklaard dat zij maandelijks de bank belde om het saldo te controleren en na te gaan of hun uitkering reeds gestort was.
Een andere bewoonster van het [straat] heeft als getuige verklaard dat, toen verdachten ongeveer twee weken in de flat woonden, de verdachte naar haar toe is gekomen met de vraag of ze geld kon lenen. Daarbij heeft verdachte aangegeven dat haar man zijn maandloon voor de huur en gasrekening had opgehaald, maar onderweg was verloren. De getuige heeft dit toen geweigerd. Zij heeft in plaats daarvan eten aangeboden, maar dit van de verdachte teruggekregen.
Nadere bewijsoverwegingen en bespreking bewijsverweren
Betrokkenheid verdachte
De verdachte heeft verklaard dat haar man een lening bij aangever [slachtoffer] had waar zij niets vanaf wist, tot zij met de aangifte geconfronteerd werd. Zij dient derhalve - in haar visie - vrijgesproken te worden van het tenlastegelegde.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn gedetailleerde en consistente aangifte, alsmede de verhoren daarna, verklaard dat ook de verdachte bij hem kwam om geld te lenen. Zij deed dit al dan niet samen met medeverdachte [medeverdachte] . Deze verklaring wordt ondersteund door het door hem in die periode bijgehouden kasboekje waarin vermeld staat dat hij enkele contante bedragen aan “ [verdachte] ”, de verdachte, heeft geleend. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten in het dossier gevonden om aan de betrouwbaarheid van aangever te twijfelen.
De verklaring van de verdachte is daarentegen niet aannemelijk geworden. Temeer nu zij zelf heeft verklaard de administratie te voeren voor haarzelf en [medeverdachte] , omdat zij zijn mantelzorger is. Daar komt bij dat zij het saldo van hun gezamenlijke rekening controleerde en dat er 32 keer met haar pinpas (grote) contante geldbedragen zijn opgenomen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig dat het telkens medeverdachte [medeverdachte] is geweest die hiervoor in een periode van acht maanden, als dementerende man, 32 keer buiten haar medeweten haar pinpas zou hebben gebruikt. Ook acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte [medeverdachte] deze bedragen door aangever liet storten zonder dat zij hiervan op de hoogte zou zijn geraakt. Bovendien is de verklaring van de verdachte, dat zij slechts mee ging naar Holland Casino als begeleidster van haar demente man omdat hij niet zonder haar over straat mag, innerlijk tegenstrijdig met haar verklaring dat hij wel 32 keer alleen op pad zou zijn gegaan om buiten haar medeweten geld te pinnen.
Ook de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, dat haar (ex-)man speelde met andermans geld in Holland Casino, schuift de rechtbank terzijde. Verdachte heeft niet nader willen of kunnen verklaren voor wie hij dan speelde en hoe hij – als (sterk) dementerende man die haar constante begeleiding behoeft – aan dat geld kwam om mee te spelen. Bovendien heeft de verdachte deze verklaring pas op een zeer laat moment en wisselend afgelegd; allereerst heeft zij ter terechtzitting verklaard dat zij uit privacy-overwegingen geen namen wilde noemen en vervolgens dat zij niet wist voor wie haar man speelde. Ten slotte wordt haar verklaring ter terechtzitting, dat slechts haar man speelde en zij zich daar niet mee bezighield maar slechts als chaperonne meeging, weerlegd door de verklaring van de manager van Holland Casino. Die heeft verklaard dat beide verdachten altijd samen speelden aan de roulettetafel en daar zelfs hun een eigen speelsysteem bij hanteerden.
De rechtbank leidt haar overtuiging dat de verdachte wel degelijk betrokken is geweest bij het lenen van geld voorts af uit de verklaring van getuige [getuige 1] , die heeft verklaard dat de verdachte ook bij haar langs is geweest om geld te lenen onder een soortgelijk voorwendsel als bij de aangever.
Op basis van de aangifte, die ondersteuning vindt in de bijlagen daarbij, alsmede de overige inhoud van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat beide verdachten - in een bewuste en nauwe samenwerking - samen geld hebben geleend van aangever [slachtoffer] en dit niet hebben terugbetaald. Aldus wordt toegekomen aan de vraag, of op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de ten laste gelegde oplichting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Civielrechtelijke lening of strafrechtelijke oplichting?
Door de verdachte en haar raadsman is bepleit dat slechts sprake is geweest van leningen. Het niet terug betalen daarvan kan hoogstens worden beschouwd als een civielrechtelijke wanprestatie, maar niet als een strafrechtelijke oplichting zoals ten laste is gelegd. De raadsman heeft voor zijn verweer onder meer aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de zogenaamde bonafide geldlener, waaruit volgt dat de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als een bonafide geldlener, die in staat en voornemens is het geleende geld na ommekomst van een (onbepaalde) periode terug te geven, niet oplevert het aannemen van een valse hoedanigheid noch een listige kunstgreep of een samenweefsel van verdichtsels in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Algemeen
Voor bewezenverklaring van oplichting is onder meer nodig dat de verdachte(n) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen een valse naam en/of hoedanigheid hebben aangenomen, een of meer listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels hebben gebruikt om een ander te bewegen tot afgifte van – in dit geval – een of meer geldbedragen.
Het aannemen van een valse hoedanigheid bestaat - onder meer - in het valselijk optreden in een rechtsverhouding, waaraan bepaalde rechten en bevoegdheden kunnen worden ontleend, waarop men in het maatschappelijk verkeer afgaat en waaraan een specifieke rol-verwachting is verbonden.
Listige kunstgrepen zijn bedrieglijke handelingen die geschikt zijn om onjuiste voorstellingen ingang te doen vinden en daaraan kracht bij te zetten. Een enkele listige kunstgreep is voldoende (Gerechtshof 's-Hertogenbosch 7 augustus 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX3833). Een verdichtsel is een opzettelijke onwaarheid, een mededeling waarvan de dader de onjuistheid kende. Daaronder valt de opzettelijke verzwijging van iets, waarvan men begreep dat het vermeld moest worden. Omdat het Wetboek van Strafrecht een samenweefsel van verdichtselen vergt, is een enkele leugen of verzwijging, anders dan een enkele kunstgreep, ontoereikend om tot bewezenverklaring van oplichting te komen.
Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer (Hoge Raad 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011: BQ8600).
In deze zaak
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever in de ten laste gelegde periode geld heeft overgemaakt naar de gezamenlijke rekening van verdachten en dat hij hun in deze periode ook contant geld heeft overhandigd. Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een louter civielrechtelijke kwestie noch van de 'enkele omstandigheid' dat de verdachten zich hebben voorgedaan als bonafide geldlener. Er is méér.
Verdachten hebben zich in de eerste plaats bediend van leugens. Deze bestonden erin dat verdachten aangever hebben voorgehouden dat zij geld wilden lenen om een belastingschuld te voldoen en om daarmee een erfenis van de vader van medeverdachte [medeverdachte] te kunnen effectueren, alsmede dat de notaris de erfenis zou tegenhouden totdat alle schulden zouden zijn betaald. Aan aangever werd toegezegd dat hij zou worden terugbetaald als de erfenis daadwerkelijk geeffectueerd zou zijn. Daarbij werd hem voorgehouden dat hij zijn geld niet terug zou zien als hij verdachten niet nog meer geld zou lenen. Dan zou de erfenis immers niet te gelde kunnen worden gemaakt. Verdachte [verdachte] , naar eigen zeggen belast met de administratie en de financiën van hen beiden, heeft op 22 januari 2014 echter bij de politie verklaard dat bij haar of medeverdachte [medeverdachte] geen sprake was van een belastingschuld, erfenis of notaris.
Om hun leugens bij aangever ingang te doen vinden hebben verdachten hem meerdere keren schriftelijke stukken getoond waaronder nota’s en een e-mail van de beweerdelijke notaris. Deze handelingen zijn daarom aan te merken als bedrieglijke handelingen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever op dit punt, omdat deze steun vindt in de hiervoor aangehaalde omschrijvingen van de girale overboekingen aan verdachten.
Uit het voorgaande volgt dat verdachten “listige kunstgrepen” hebben gebruikt om aangever te bewegen tot de afgifte van het geld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat bovengenoemde gedragingen van verdachten, tezamen en in onderling verband bezien, aangever in de waan hebben gebracht met bonafide geldleners van doen te hebben en hij ook aldus werd bewogen tot afgifte van het geld. Verdachten hebben als zodanig bewust gebruik gemaakt van een “valse hoedanigheid”, te weten de valse hoedanigheid van bonafide geldleners. Dat verdachten tweemaal een bedrag van € 500,- hebben afgelost, doet aan dit oordeel niet af, omdat dit past binnen het ‘aan het lijntje houden’ van de aangever door de verdachten. Dat verdachten van meet af aan niet van plan waren om het geleende geld terug te betalen, volgt voorts uit de grote contante geldopnamen en de frequente bezoeken aan Holland Casino waar zij in een periode van acht maanden ongeveer 90 keer samen hebben gegokt met (voor hun doen) ongebruikelijk hoge inzetbedragen, alsmede de forse uitgaven bij MediaMarkt in juli 2013.
De vertrouwenwekkende aard, het aantal en het elkaar versterkende karakter van de onware mededelingen, alsook het gegeven dat deze tot een – blijkens de verklaringen van aangever en diens dochter – kwetsbare hulpbehoevende oude man waren gericht die niet meer het gevoel had terug te kunnen, maken dat de handelingen van de verdachten, tezamen genomen, naar het oordeel van de rechtbank tevens moeten worden gekwalificeerd als een “samenweefsel van verdichtsels”.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat, met deze handelingen en omstandigheden, sprake is van oplichting als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht. Zij komt derhalve tot de volgende bewezenverklaring.