ECLI:NL:RBDHA:2015:15544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
C/09/497838 / KG ZA 15/1545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding inzake aanbesteding door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Tintelingen B.V. en de Staat der Nederlanden. Tintelingen B.V. had de Staat aangeklaagd omdat deze had besloten de aanbesteding voor eindejaarsgeschenken in te trekken. De Staat had eerder aangekondigd de opdracht aan Pronk Juweel B.V. te gunnen, maar trok dit voornemen in na bezwaren van Tintelingen. De rechtbank oordeelde dat Tintelingen geen belang had bij haar vorderingen, omdat zij te laat bezwaar had gemaakt tegen de ongeldigverklaring van haar inschrijving. De voorzieningenrechter stelde vast dat Tintelingen in de tweede termijn ter zitting pas inhoudelijk inging op de ongeldigverklaring, wat in strijd was met de eisen van een goede procesorde. Hierdoor kon de Staat zich niet adequaat verweren. De rechtbank wees de vorderingen van Tintelingen af en veroordeelde haar in de proceskosten. De kosten werden vastgesteld op € 1.429,--, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/497838 / KG ZA 15/1545
Vonnis in kort geding van 3 november 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Tintelingen B.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. F. Koster te Nijmegen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. D. Wolters Rückert te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Tintelingen’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 oktober 2015 met een productie (1);
- de akte houdende aanvulling gronden en overlegging van nadere producties (2 tot en met 12) van Tintelingen;
- de door de Staat overgelegde brief van 13 oktober 2015 met producties (1 tot en met 3);
- de nader door de Staat overgelegde producties (4 en 5);
- de op 30 oktober 2015 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tintelingen heeft in de loop van de mondelinge behandeling haar bezwaren tegen de late overlegging door de Staat van productie 4 naar de voorzieningenrechter begrijpt laten varen. Wat betreft productie 5 is de voorzieningenrechter niet geheel duidelijk of Tintelingen haar bezwaren in dit kader heeft laten varen, maar voor zover zij dat niet heeft gedaan, wordt aan die bezwaren voorbij gegaan. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat deze productie één pagina betreft, die door de Staat een dag voor de zitting is overgelegd, zijnde de volgens het “Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie” in dit geding geldende uiterste termijn. Het betreft voorts een specificatie van de hand van Tintelingen zelf, die zij heeft ingediend in de aanbesteding die in dit geding aan de orde is, zodat Tintelingen zonder meer bekend moet worden geacht met de inhoud van dit stuk. Daar komt bij dat de zitting na de eerste termijn van partijen op verzoek van Tintelingen enige tijd is geschorst, zodat Tintelingen dit stuk kon bestuderen, waarna zij hierop heeft gereageerd. Voor het buiten beschouwing laten van deze productie ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding.
1.3.
Op 3 november 2014 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Staat heeft op 17 april 2015 het Beschrijvend Document gepubliceerd betreffende de “Europese aanbesteding Eindejaarsgeschenken t.b.v. het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties” (hierna: de aanbesteding).
2.2.
Op de aanbesteding hebben acht partijen ingeschreven, waaronder Tintelingen en Pronk Juweel B.V. (hierna: Pronk). De Staat heeft bij brief van 14 juli 2014 meegedeeld voornemens te zijn de opdracht te gunnen aan Pronk. Tintelingen heeft aangegeven zich met die beslissing niet te kunnen verenigen en zij heeft in dit kader een kort geding dagvaarding aan de Staat laten uitbrengen. Naar aanleiding van de in de dagvaarding vermelde bezwaren van Tintelingen heeft de Staat, voordat het kort geding op zitting is behandeld, bij brief van 11 september 2015 aan Tintelingen bericht zich te hebben beraden over de verdere voortgang van de aanbesteding en in dat kader te hebben besloten zijn voornemen tot gunning van de opdracht aan Pronk in te trekken. Het geplande kort geding heeft dientengevolge geen doorgang gevonden.
2.3.
Bij brief van 23 september 2015 heeft de Staat aan Tintelingen bericht, voor zover thans relevant en samengevat, dat zij in de bezwaren uit de dagvaarding van Tintelingen aanleiding heeft gezien de beoordelingssystematiek voor het subgunningscriterium prijs en alle inschrijvingen nogmaals kritisch te bezien. Daarbij stelt de Staat dat hij tot de conclusie is gekomen dat de toepassing van de beoordelingssystematiek voor het criterium prijs niet de vereiste en door de Staat gewenste concurrentie tot stand heeft gebracht en dat hij daarom heeft besloten de aanbesteding in te trekken en de opdracht in wezenlijk gewijzigde vorm in de markt te zetten. Het vorenstaande wordt door de Staat in de brief nader toegelicht. Zij eindigt deze toelichting met de mededeling dat de omstandigheid dat hoe dan ook € 50,- werd betaald, ertoe heeft geleid dat inschrijvers zich vrij hebben gevoeld op verschillende wijze in te schrijven met niet kostendekkende, irrealistische handelingskosten, hetgeen niet was toegestaan nu de op te geven prijs een all-in-tarief diende te zijn als ook een realistisch en marktconform tarief. Zij vervolgt de brief dan met de mededeling dat, kort gezegd, de inschrijving van Tintelingen hieraan niet voldoet en daarom ongeldig is, hetgeen zij als volgt formuleert:
“Uw inschrijving is niet “all-in”, (en niet realistisch/abnormaal laag) zoals u met zoveel woorden erkent in uw “Specificatie handelingskosten”. Hierin geeft u aan dat u het begrip ‘handelingskosten’ hebt geïntepreteerd als de kosten die gemaakt worden om het door de medewerkers gekozen Eindejaarsgeschenk op het door hen opgegeven afleveradres geleverd te krijgen. Op die grond heb u de kosten voor het produceren en versturen van de cadeaucheques – die u begroot op € 0,61 per cheque – niet in uw handelingskosten opgenomen. Zulks ten onrechte. (…). Nu u dat niet heeft gedaan is uw inschrijving niet besteksconform, onvergelijkbaar en daarmee ongeldig. Ten overvloede zij nog opgemerkt dat de inschrijving van Pronk Juweel B.V. om vergelijkbare reden ongeldig is.
De Staat is voornemens de levering van eindejaargeschenken voor dit jaar op zeer korte termijn wezenlijk gewijzigd opnieuw aan te besteden (…).
(…) Mocht u zich niet kunnen verenigen met de beslissing de aanbesteding in te trekken en de ongeldigverklaring van uw inschrijving en/of de motivering voor deze beslissingen, dan dient u uiterlijk op 13 oktober 2015 een nieuwe kort geding datum te hebben gevraagd bij de rechtbank Den Haag en uw bezwaren kenbaar te hebben gemaakt.
Wordt door u binnen de gestelde termijn geen kort geding datum gevraagd of maakt u uw bezwaren niet binnen deze termijn bekend, dan gaat de Staat ervan uit dat u geen bezwaar heeft tegen de intrekkingsbeslissing en dat u deze beslissing voldoende gemotiveerd acht. Alsdan vervalt het recht tegen het voornoemde op te komen en daarop welke aanspraak dan ook te baseren. (…)”
2.4.
De Staat heeft op 2 oktober 2015 een nieuwe aanbesteding aangekondigd en een Beschrijvend Document laten publiceren betreffende de levering van cadeaubonnen ten behoeve van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

3.Het geschil

3.1.
Tintelingen vordert – zakelijk weergegeven –
primairde Staat te verbieden over te gaan tot intrekking van de aanbesteding en de Staat te gebieden over te gaan tot voorlopige gunning van de opdracht aan Tintelingen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, en
subsidiairde Staat te gebieden over te gaan tot herbeoordeling van alle inschrijvingen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daartoe voert Tintelingen – samengevat – het volgende aan. De redenen die de Staat aanvoert voor intrekking van de aanbesteding kunnen niet worden gevolgd. Het is onjuist dat de prijssystematiek geen daadwerkelijke concurrentie tot stand brengt en de gunningssystematiek was voorts volstrekt duidelijk en transparant. Er bestaat dan ook onvoldoende objectieve rechtvaardiging voor intrekking van de aanbesteding. Omdat de Staat de inschrijving van Pronk ongeldig heeft verklaard is de inschrijving van Tintelingen als eerste gerangschikt. De opdracht dient dan ook aan haar te worden gegund.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Staat de inschrijving van Tintelingen in zijn brief van 23 september 2015 gemotiveerd ongeldig heeft verklaard. In deze brief staat uitdrukkelijk vermeld dat als Tintelingen zich niet kan verenigen met de beslissing om de aanbesteding in te trekken
ende ongeldigverklaring van haar inschrijving zij uiterlijk op 13 oktober 2015 haar bezwaren daartegen kenbaar moet hebben gemaakt en een nieuwe kort geding datum moet hebben aangevraagd bij de rechtbank Den Haag.
4.2.
Desondanks heeft Tintelingen over de ongeldigverklaring in de dagvaarding met geen woord gerept en daartegen geen bezwaren geuit. Vervolgens heeft de Staat in de in deze procedure ingediende brief van 13 oktober 2015 nog eens expliciet gewezen op de ongeldigverklaring van Tintelingen en op de aan Tintelingen gegeven termijn om – onder andere – tegen die ongeldigverklaring op te komen. In de nadien overgelegde akte houdende aanvulling gronden is Tintelingen echter evenmin ingegaan op de ongeldigverklaring van haar inschrijving. Ook heeft zij dit onderwerp in haar eerste termijn ter zitting geheel onbesproken gelaten. Eerst in de tweede termijn ter zitting is Tintelingen inhoudelijk op haar ongeldigverklaring ingegaan en heeft zich op het standpunt gesteld dat, zo begrijpt de voorzieningenrechter, zij ten onrechte ongeldig is verklaard. De Staat heeft daar bezwaar tegen gemaakt en dat wordt door de voorzieningenrechter, gelet op de door de Staat in de brief van 23 september 2015 genoemde termijn waarbinnen bezwaar moest worden gemaakt, gevolgd. Maar ook als deze termijn niet specifiek zou zijn gegeven is de voorzieningenrechter van oordeel dat Tintelingen voormeld nieuw standpunt in een ontoelaatbaar laat stadium van de procedure heeft ingenomen. Daardoor is de Staat redelijkerwijs de mogelijkheid onthouden om zich behoorlijk te verweren. Het zou dan ook in dat geval in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde om dit standpunt in aanmerking te nemen.
4.3.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de ongeldigheid van de inschrijving van Tintelingen tot uitgangspunt dient te worden genomen. De Staat heeft er terecht op gewezen dat Tintelingen onder die omstandigheden geen belang heeft bij haar vordering om de Staat te verbieden de aanbesteding in te trekken, nu toewijzing van deze vordering er gelet op het voorgaande niet toe kan leiden dat alsnog aan haar wordt gegund. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen liggen ook de overige vorderingen van Tintelingen voor afwijzing gereed.
4.4.
Tintelingen zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Tintelingen om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.429,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 613,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat Tintelingen bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2015.
ts