ECLI:NL:RBDHA:2015:15519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
AWB 15/21622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen voortduren vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van een vrijheidsbeperkende maatregel, opgelegd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 22 december 2015 mondeling uitspraak gedaan. Eiser, van Togolese nationaliteit, was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.H. Hillen, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. W. Steenstra. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen, omdat de Vreemdelingenwet 2000 geen procedure kent voor het instellen van beroep tegen het voortduren van een vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser heeft betoogd dat de rechtbank prejudiciële vragen moet stellen aan het Hof van Justitie, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om dit te doen. Eiser kan te allen tijde een verzoek indienen om opheffing van de maatregel bij de staatssecretaris. De rechtbank heeft benadrukt dat tegen haar uitspraak geen hoger beroep openstaat, maar dat eiser de hogerberoepsinstantie kan verzoeken om toch kennis te nemen van het hoger beroep, ondanks het appelverbod. De rechtbank heeft zich uiteindelijk onbevoegd verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/21622
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 22 december 2015 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
[naam] , eiser,
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,
van Togolese nationaliteit,
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. W. Steenstra).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2015 heeft verweerder aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Bij het besluit is eiser verplicht om met ingang van 22 januari 2015 te verblijven in de gemeente Vlagtwedde.
Eiser heeft op 7 december 2015 beroep ingesteld. In het ‘Beroepschrift Habeas Corpus
Vw 2000’ is aangekruist dat het een eerste beroep betreft.
In het beroepschrift is onder ‘3. Gronden’ vermeld - voor zover hier van belang -:
“De voortzetting van de [vrijheidsbeperkende] maatregel is onrechtmatig (…).”
Bij faxbericht van 14 december 2015 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld.
Op 17 december 2015 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij faxbericht van 18 december 2015 heeft eiser de gronden van het beroep nader aangevuld. Tevens heeft eiser daarbij stukken ingezonden.
Bij faxbericht van 18 december 2015 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Tevens heeft verweerder daarbij nadere stukken ingezonden.
Bij faxbericht van 21 december 2015 heeft de gemachtigde van eiser, mr. Hillen, aan de rechtbank meegedeeld dat het voor hemzelf niet mogelijk is om de rechtbank [zittingsplaats Groningen] te bezoeken en dat hij mr. B. de Haan bereid heeft gevonden om de zaak van eiser ter zitting te bepleiten.
Bij faxbericht van 21 december 2015, 13:03 uur, heeft verweerder een nader verweerschrift ingezonden. Tevens heeft verweerder daarbij nadere stukken ingezonden.
Bij faxbericht van 22 december 2015, 03:54 uur, heeft eiser aan de rechtbank op voorhand de pleitnotitie ingezonden. Tevens heeft eiser daarbij stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Eiser is niet in persoon verschenen. Eiser is vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, die heeft verklaard op te treden als waarnemend voor gemachtigde mr. Hillen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

Ter zitting is het volgende aan de orde geweest.
1. Desgevraagd heeft mr. De Haan ter zitting meegedeeld dat juist is dat eiser met het op
7 december 2015 ingestelde beroep uitsluitend heeft beoogd beroep in te stellen tegen het voortduren van de vrijheidsbeperkende maatregel. Het betreft dus niet een beroep, gericht tegen het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. In haar uitspraak van 20 maart 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9384; JV 2012/195) heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, geoordeeld dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van een beroep tegen het voortduren van een vrijheidsbeperkende maategel. Daartoe heeft de rechtbank in die uitspraak overwogen:
“2.6. Zoals deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft overwogen in meergenoemde uitspraak van
30 oktober 2009, is in de Vreemdelingenwet 2000 geen afzonderlijke procedure opgenomen voor het instellen van beroep tegen het voortduren van een vrijheidsbeperkende maatregel.
Gelet op de vereiste rechtsbescherming van eisers en nu ter zitting duidelijk is geworden dat eisers bij verweerder een verzoek kunnen indienen om opheffing van de aan hen opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen, is de rechtbank thans van oordeel dat zij onbevoegd is om van de onderhavige beroepen van eisers kennis te nemen.
2.7.
De rechtbank houdt het ervoor dat uit het wettelijke systeem volgt dat tegen een besluit op een verzoek om opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel, gezien artikel 75, aanhef en onder a, van de
Vw 2000, rechtstreeks beroep bij de rechtbank openstaat.
2.8.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren om van de onderhavige beroepen van eiseres kennis te nemen.”
3. Eiser heeft er in de (uitvoerige) pleitnotitie op gewezen dat tegen de door de rechtbank in zijn zaak te wijzen uitspraak geen hoger beroep openstaat en dat dit betekent dat op de rechtbank een verplichting rust tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie indien er twijfel bestaat over de reikwijdte van de rechtsbescherming die het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie beoogt te bieden en/of het eerst moeten indienen van een verzoek tot opheffing van de maatregel een effectief rechtsmiddel is als bedoeld in artikel 47 van het Handvest.
Subsidiair heeft eiser betoogd dat aan verweerder wel degelijk (herhaaldelijk) is verzocht om de vrijheidsbeperkende maatregel op te heffen. Er is inmiddels sprake van een fictief besluit van verweerder tot weigering van de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel, aldus eiser. Eiser betoogt dat de rechtbank dan ook bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek [de rechtbank begrijpt: het beroep].

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank blijft bij haar in de uitspraak van 20 maart 2012 gegeven oordeel.
De rechtbank voegt hier expliciet aan toe, gelet op hetgeen namens eiser in de pleitnotitie is aangevoerd, dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de aan het beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging verbonden waarborgen zijn geschonden.
Eiser kan te allen tijde bij verweerder een verzoek indienen om opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.
5. Eisers subsidiaire betoog leidt niet tot het door hem gewenste resultaat.
De rechtbank heeft geen verzoek om opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel in het procesdossier aangetroffen. Het staat eiser vrij alsnog een daartoe strekkend verzoek in te dienen. Verweerder zal daar vervolgens op dienen te beslissen.
De rechtbank merkt terzijde nog het volgende op. De gemachtigde van verweerder heeft
ter zitting gewezen op de brief van mr. Hillen van 4 december 2015, gericht aan de Dienst Terugkeer en Vertrek te VBL Ter Apel, welke brief door mr. Hillen is meegezonden als bijlage bij zijn faxbericht van 22 december 2015. In die brief schrijft mr. Hillen - zie de laatste pagina, derde alinea van die brief - dat door hem, in overleg met cliënt, op zeer korte termijn een verzoek tot opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel zal worden ingediend.
6. De rechtbank onderkent dat tegen deze uitspraak ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 geen hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) openstaat. De rechtbank hecht er aan, gelet op hetgeen namens eiser in de pleitnotitie is aangevoerd, op te merken dat dit onverlet laat dat eiser wel degelijk hoger beroep kan instellen. Eiser kan in het hoger beroep betogen dat de ABRvS, in weerwil van artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000, niettemin van het hoger beroep kennis moet nemen (doorbreking van het appelverbod).
7. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep van eiser kennis te nemen.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2015.
De griffier, De rechter,

Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.