ECLI:NL:RBDHA:2015:15483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 19529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortduring van de maatregel van vreemdelingenbewaring in het kader van asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 december 2015 uitspraak gedaan over de voortduring van de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die op 8 juli 2015 in bewaring was gesteld. Eiser had op 9 oktober 2015 een asielaanvraag ingediend, waarna de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet (Vw) werd opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser zich richtte tegen de voortduring van de eerdere maatregel van 8 juli 2015, ondanks de nieuwe maatregel die was opgelegd. De rechtbank stelde vast dat er een samenhang bestond tussen de opgeheven maatregel en de nieuwe maatregel, waardoor de laatste als een voortzetting van de eerdere maatregel werd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat zij onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen, omdat het beroep niet als een vervolgberoep kon worden aangemerkt. De rechtbank wees erop dat de kennisgeving van verweerder niet als een hoger beroepschrift kon worden behandeld, wat leidde tot de onbevoegdheid van de rechtbank om het beroep te behandelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke procedures bij de behandeling van asielaanvragen en de bijbehorende vrijheidsontnemende maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/19529

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Op 27 oktober 2015 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven en aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
Verweerder heeft op 3 november 2015 de rechtbank in kennis gesteld van de bewaring die is opgelegd op 9 oktober 2015.
Verweerder heeft op 13 november 2015 de maatregel van bewaring van 27 oktober 2015 opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of het onderhavige beroep een eerste beroep is gericht tegen de oplegging van de maatregel van bewaring van 9 oktober 2015 of een vervolgberoep gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van 8 juli 2015. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
2. Eiser is op 8 juli 2015 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, in vreemdelingenbewaring gesteld. Eisers beroep hiertegen is bij uitspraak van 23 juli 2015 van deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard (AWB 15/13404). Tegen het voortduren van de maatregel van bewaring heeft eiser beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 september 2015 van deze rechtbank en zittingsplaats is dit beroep ongegrond verklaard (AWB 15/15936).
Op 9 oktober 2015 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op diezelfde dag de maatregel van bewaring van 8 juli 2015 opgeheven en aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw opgelegd. Eisers asielaanvraag is bij besluit van 24 oktober 2015 afgewezen. Verweerder heeft daaropvolgend op 27 oktober 2015 de maatregel van bewaring, opgelegd op 9 oktober 2015, opgeheven en aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, opgelegd.
3. Partijen zijn het er over eens dat het onderhavige beroep een eerste beroep is gericht tegen de maatregel van bewaring van 9 oktober 2015. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat met de opheffing van de eerdere maatregel en oplegging van de nieuwe maatregel geen sprake is van een categoriewijziging. Volgens verweerder kan alleen sprake zijn van een categoriewijziging als binnen artikel 59 van de Vw de grondslag van de maatregel wordt gewijzigd. Nu de grondslag op een geheel ander artikel is gebaseerd, kan hierdoor volgens verweerder geen sprake zijn van een voortzetting van de maatregel van 8 juli 2015 en moet de maatregel van 9 oktober 2015 worden gezien als een geheel nieuwe maatregel. Verder heeft verweerder opgemerkt dat in geval van behandeling van het onderhavige beroep als vervolgberoep, eiser de mogelijkheid wordt ontnomen om hoger beroep in te stellen. Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat de omzetting van de maatregel van bewaring op 27 oktober 2015 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het kader van deze procedure kan worden meegenomen.
4. De rechtbank is anders dan partijen van oordeel dat het onderhavige beroep zich richt tegen de voortduring van de bewaringsmaatregel van 8 juli 2015. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 maart 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH6972). In verband met de asielaanvraag van eiser op 9 oktober 2015 was voor de inbewaringstelling op grond van artikel 59b van de Vw een nieuwe maatregel noodzakelijk. Dat neemt evenwel niet weg dat laatstgenoemde maatregel ertoe strekt de bewaring van eiser, zij het op een andere grondslag, te laten voortduren. Het standpunt van verweerder miskent dat tussen de opgeheven eerdere maatregel en de daarop aansluitende hernieuwde inbewaringstelling een zodanige samenhang bestaat dat dit laatste besluit is aan te merken als een nieuw besluit dat in de plaats treedt van de voorgaande inbewaringstelling. Gelet daarop behandelt de rechtbank dit beroep als vervolgberoep ten aanzien van de voortzetting van de maatregel van bewaring van 8 juli 2015 en betrekt het besluit van 9 oktober 2015 met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bij de beoordeling. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de bewaring feitelijk voortduurt en dat eiser niet uit de macht van verweerder is geweest. Gelet op bovenstaande deelt de rechtbank niet het standpunt van verweerder dat het al dan niet kunnen indienen van hoger beroep als onderscheidend criterium moet worden aangemerkt voor de vraag of het onderhavige beroep een eerste beroep of vervolgberoep is.
5. Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw, stelt Onze Minister uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 58, 59, 59a en 59b, de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Artikel 96, eerste lid, van de Vw, bepaalt dat indien het beroep, bedoeld in artikel 94, ongegrond is verklaard en de vreemdeling beroep instelt tegen het voortduren van de vrijheidsontneming, de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift sluit. In afwijking van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
6. Nu de onderhavige procedure aanhangig is gemaakt door een kennisgeving van verweerder, is het beroep, gelet op de bewoordingen van artikel 94 van de Vw, gericht tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Tegen dit besluit is al eerder op 10 juli 2015 beroep ingesteld en dit beroep is bij uitspraak van 23 juli 2015 door deze rechtbank en zittingsplaats, ongegrond verklaard. De rechtbank ziet gelet op de bewoordingen van artikel 94 van de Vw geen mogelijkheid om de kennisgeving als een vervolgberoep als bedoeld in artikel 96 van de Vw aan te merken en evenmin om deze kennisgeving als een hoger beroepschrift door te zenden omdat met een kennisgeving geen vervolgberoep of een hoger beroep kan worden ingeleid. De rechtbank is dan ook onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Westerhof, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.