12. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een nieuw feit aangezien verweerder reeds bij het eerste boekenonderzoek bij [X] BV zoals vermeld onder 6 op de hoogte was van de bestaande leningsovereenkomsten dan wel daarvan op de hoogte was door de uitgebreide controles van de aangifte inkomstenbelasting van haar echtgenoot. Subsidiair stelt eiseres dat geen sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Zowel zij als [X] BV hebben zakelijk gehandeld.
13. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen.
14. Verweerder neemt het standpunt in dat sprake is van een nieuw feit zodat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het samenstel van handelingen zou zich tussen derden die geen familie zijn niet hebben voorgedaan en derhalve is sprake van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling.
15. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
16. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan verweerder, indien sprake is van een feit dat grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Daarbij geldt dat een feit dat de inspecteur bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van een navordering rechtvaardigend nieuw feit.
17. De rechtbank acht aannemelijk dat verweerder eerst tijdens het tweede boekenonderzoek dat in 2014 bij [X] BV plaatsvond kennis heeft kunnen nemen van het samenstel van leningen. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de Awr op grond waarvan verweerder onderhavige navorderingsaanslagen kon opleggen.
18. De stelling van eiseres dat geen sprake is van een nieuw feit omdat verweerder reeds tijdens het eerste boekenonderzoek zoals vermeld onder 6 van alle leningsovereenkomsten op de hoogte was, faalt. Nu het eerste boekenonderzoek zich beperkte tot [X] BV en geen onderzoek heeft plaatsgevonden bij de aandeelhouders, is het niet aannemelijk dat verweerder bekend was met het feit dat het onder 3 genoemde leningbedrag doorgeleend was aan eiseres. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dan wel stukken overgelegd waaruit het tegendeel naar voren komt. De vermelding van dit leningbedrag van € 713.000 in de aangifte van eiseres dan wel haar echtgenoot maakt bovengenoemd oordeel niet anders. De jaarlijkse controle van de aangifte van de echtgenoot van eiseres en de vermelding van bovengenoemd leningbedrag daarin hoefde voor verweerder geen aanleiding te zijn een nader onderzoek in te stellen.
19. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel het aangaan van de individuele leningen mogelijk ingegeven is door fiscale motieven, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank niet automatisch mee dat sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De hypothecaire leningen die eiseres bij haar ouders c.q. [X] BV is aangegaan zijn, gezien de leningvoorwaarden, niet als onzakelijk aan te merken. Ook is het bij ouders aangaan van een hypothecaire lening voor de aankoop van een eigen woning op zichzelf niet onzakelijk dan wel ongebruikelijk te noemen. Dit oordeel van de rechtbank wijzigt niet doordat eiseres op het moment van afsluiten van voornoemde hypothecaire leningen de onder 1 vermelde vordering op [X] BV had, dan wel doordat de ouders van eiseres een deel van de verstrekte hypothecaire lening financierden bij [X] BV. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het [X] BV, volgens de leningvoorwaarden, vrij stond al dan niet af te lossen op de onder 1 vermelde lening, maar hiertoe geen verplichting had. Bovendien is het tijdsverloop tussen de onder 1 vermelde vordering en de onder 2 en 3 vermelde leningsovereenkomsten zodanig lang dat niet geoordeeld kan worden dat sprake is van een samenstel van handelingen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking het renteverschil tussen de hypothecaire lening aan eiseres van € 713.000 en de lening van de ouders van eiseres bij de BV voor het gelijkluidende bedrag beperkt is te noemen, rekening houdend met het verschil in rentevaste perioden van beiden leningen, te weten 30 jaar vast (6,5%) versus één jaar vast (2,8%). Verweerder maakt zijn standpunt dat sprake is van een samenstel van handelingen dat zich tussen derden die geen familie zijn niet zou voordoen dan ook onvoldoende aannemelijk. Nu [X] BV in 2013 de onder 1 vermelde schuld aan eiseres heeft afgelost en eiseres hiermee, in verband met teruglopende arbeidsinkomsten van haar echtgenoot, de hypothecaire lening op de eigen woning heeft afgelost, geven ook deze feiten de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat er sprake zou zijn van onzakelijk handelen.
20. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten. De kosten worden derhalve bepaald op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 2.081,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de tweede zitting met een waarde per punt van € 490, een wegingsfactor 1 en met een factor 1,5 wegens samenhang). Hierbij merkt de rechtbank de onderhavige zaken aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit.