ECLI:NL:RBDHA:2015:15261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
C/09/377949 / HA RK 10-565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige geboren uit een gewoonterechtelijk huwelijk in Ghana

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, geboren uit een vermeend gewoonterechtelijk huwelijk in Ghana. Verzoekster, de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, stelde dat haar kind de Nederlandse nationaliteit bezit, omdat zij op gewoonterechtelijke wijze met de vader van het kind, [X], was gehuwd. Dit huwelijk was echter nooit officieel geregistreerd. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) betwistte de claim van verzoekster en stelde dat er geen bewijs was voor het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk, waardoor de minderjarige het Nederlanderschap niet kon ontlenen aan de vader.

De rechtbank heeft de procedure in het verleden aangehouden in afwachting van een administratiefrechtelijke beslissing, aangezien er al een procedure liep over de paspoortaanvraag van de minderjarige. De IND had eerder vastgesteld dat de minderjarige niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit, omdat het bestaan van het huwelijk niet was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van het gewoonterechtelijk huwelijk. De overgelegde verklaringen en foto’s waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat er daadwerkelijk een huwelijksceremonie had plaatsgevonden.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat niet was komen vast te staan dat de minderjarige was geboren uit een rechtsgeldig huwelijk, en wees het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap af. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op het Nederlanderschap, vooral in het geval van gewoonterechtelijke huwelijken die niet zijn geregistreerd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/377949 / HA RK 10-565
Beschikking van 3 december 2015
in de zaak van
[verzoekster] ,
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[minderjarige] ,verder te noemen ‘ [minderjarige] ’,
wonende te [land] ,
verzoekster,
advocaat mr. J.A. Pieters te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verder te noemen ‘de IND’,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.M.Meijer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 14 oktober 2010 ingekomen verzoekschrift,
  • de brieven van mr. Pieters van 4 augustus 2011, 10 december 2012, 19 september 2014, 15 december 2014 en 27 april 2015,
  • de brieven van de IND van 13 december 2010, 13 maart 2015 en 20 juli 2015,
  • de op 30 april 2015 ingekomen brief van de officier van justitie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Namens verzoekster is mr. Pieters verschenen en namens de IND mr. Meijer. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.

2.Het verzoek

Verzoekster vraagt de rechtbank vast te stellen dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit bezit. Zij voert daartoe aan dat zij op [huw.dd.] in Ghana op gewoonterechtelijke wijze met [X] (verder te noemen ‘ [X] ’) is gehuwd, maar dat er nooit een huwelijksakte is opgemaakt. [minderjarige] is geboren tijdens haar huwelijk met [X] . Ten tijde van de geboorte van [minderjarige] was [X] in het bezit van de Nederlandse nationaliteit.

3.Het standpunt van de IND en van de officier van justitie

3.1.
De IND stelt zich op het standpunt dat [minderjarige] niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, aangezien niet is aangetoond dat [minderjarige] is geboren staande een rechtsgeldig gesloten huwelijk van verzoekster met de heer [X] , zodat [minderjarige] het Nederlanderschap niet aan [X] kan ontlenen.
3.2.
De IND wijst vervolgens op ontwikkelingen in de jurisprudentie inzake de vaststelling van het Nederlanderschap door de bestuursrechter. Nu via de bestuursrechtelijke weg is vastgesteld dat [minderjarige] niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en niet is gebleken van relevante nieuwe feiten en omstandigheden is er volgens de IND geen ruimte meer om in de onderhavige procedure op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) tot een andersluidend oordeel te komen.
3.3.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te verschijnen, zodat de rechtbank aanneemt dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.

4.De feiten

4.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Ghana, geboren. In de geboorteakte staat verzoekster vermeld als de moeder en [X] als de vader. De geboorte is op 17 februari 2009 op aangeven van verzoekster geregistreerd.
4.2.
[X] heeft bij Koninklijk Besluit van 14 juli 1992 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Op 26 januari 2010 is hij in Utrecht overleden.
4.3.
Op 8 maart 2011 is ten behoeve van [minderjarige] bij de Nederlandse ambassade te Accra een Nederlands paspoort aangevraagd. Op 15 juli 2011 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken besloten de paspoortaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er geen gelegaliseerd uittreksel van de huwelijksakte van de ouders van [minderjarige] is overgelegd. Tegen deze beslissing is op 24 augustus 2011 bezwaar aangetekend. Het bezwaar is bij beschikking van 10 oktober 2012 door de Minister van Buitenlandse Zaken ongegrond verklaard, omdat hij van oordeel is dat [minderjarige] niet staande een rechtsgeldig huwelijk tussen verzoekster en [X] is geboren.
4.4.
Tegen voormelde beschikking van 10 oktober 2012 heeft verzoekster beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag, bestuursrechter, heeft bij beschikking van 30 juli 2014 het beroep ongegrond verklaard, aangezien het bestaan van het gestelde gewoonterechtelijk huwelijk tussen de ouders van [minderjarige] niet is aangetoond, en, zelfs indien het gestelde huwelijk wel zou zijn aangetoond, niet aannemelijk is gemaakt dat het huwelijk in Nederland als rechtsgeldig erkend zou kunnen worden, nu onvoldoende is komen vast te staan dat eerdere huwelijken van [X] rechtsgeldig waren ontbonden.
4.5.
Tegen de beslissing van de rechtbank van 30 juli 2014 heeft verzoekster hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 18 februari 2015 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 17 RWN bepaalt onder meer dat een ieder die, buiten een bij enige in een der delen van het Koninkrijk gevestigde rechterlijke instantie of een in administratief beroep aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft, bij de rechtbank Den Haag een verzoek kan indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap. Dit impliceert dat indien reeds elders bij een rechterlijke instantie of in een administratief beroep een zaak aanhangig is waarbij mede van belang is dat het al of niet bezitten van het Nederlanderschap wordt vastgesteld, een op artikel 17 RWN gebaseerde procedure voor de rechtbank Den Haag niet mogelijk is.
5.2.
Aangezien door verzoekster administratief beroep was ingesteld tegen de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken om de aanvraag voor een Nederlands paspoort ten behoeve van [minderjarige] in behandeling te nemen, omdat niet geconcludeerd kon worden dat [minderjarige] de Nederlandse nationaliteit heeft, is de behandeling van het onderhavige verzoekschrift na indiening geruime tijd aangehouden in afwachting van een onherroepelijke administratiefrechtelijke beslissing.
5.3.
De administratiefrechtelijke procedure was gebaseerd op artikel 9 van de Paspoortwet. Dat artikel bepaalt dat iedere Nederlander binnen de grenzen bij de Paspoortwet bepaald, recht heeft op een nationaal paspoort. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Paspoortwet verschaft de in artikel 26 bedoelde autoriteit zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager.
5.4.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 18 februari 2015 overwogen dat de bestuursrechter terecht heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verzoekster het bestaan van haar gewoonterechtelijke huwelijk met [X] niet heeft aangetoond. Dit heeft volgens de Raad van State tot gevolg dat [minderjarige] het Nederlanderschap niet aan [X] kan ontlenen, zodat de minister terecht heeft geweigerd de aanvraag tot verlening van een paspoort in behandeling te nemen.
5.5.
Nu in de bestuursrechtelijke procedure is vastgesteld dat [minderjarige] niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit is er, zo luidt het meest verstrekkende verweer van de IND, voor de rechtbank in de onderhavige procedure geen ruimte meer om tot een andersluidend oordeel te komen. De IND verwijst hierbij naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014: 4053) en 8 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2106).
5.6.
Ter bevordering van de eenheid van rechtspraak op het gebied van de nationaliteit is op grond van het bepaalde in artikel 20 lid 2 RWN inwinning van het advies van de Minister van Veiligheid en Justitie (IND) voor administratief rechtelijke beroepsinstanties verplicht voorgeschreven. Zij zullen geen beslissing kunnen nemen dan nadat zij omtrent het Nederlanderschap, indien daarover onzekerheid bestaat, het advies van voormelde minister hebben ingewonnen. De twee door de IND aangehaalde uitspraken van de Raad van State hebben betrekking op één zaak. In beide uitspraken wordt overwogen dat uit artikel 17, eerste lid, RWN, gelezen in verbinding met artikel 9 van de Paspoortwet, volgt dat bij de beslissing op de aanvraag om een paspoort mede diende te worden vastgesteld of appellant het Nederlanderschap bezit en dat het niet de exclusieve bevoegdheid van de burgerlijke rechter is om het Nederlanderschap vast te stellen. De uitspraak van 12 november 2014 is een tussenbeslissing waarin de Minister van Buitenlandse Zaken is opgedragen het advies van de Minister van Veiligheid en Justitie in te winnen.
5.7.
Niet is gebleken dat in de door verzoekster gevoerde administratiefrechtelijke procedure advies van de Minister van de Minister van Veiligheid en Justitie is ingewonnen. Nu een dergelijk advies ter bevordering van de eenheid van rechtspraak in administratief rechtelijke procedures op grond van artikel 20 lid 2 RWN verplicht is voorgeschreven, komt de rechtbank tot het oordeel dat onder deze omstandigheden de uitspraak van de Raad van State van 18 februari 2015 niet gezien kan worden als een de burgerlijke rechter bindende uitspraak waarbij een beslissing is genomen over het bezit van de Nederlandse nationaliteit. De zaak dient derhalve inhoudelijk te worden beoordeeld.
5.8.
Van belang voor de vaststelling van de Nederlanderschap van [minderjarige] is de vraag of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen verzoekster en [X] . Ghana kent gewoonterechtelijke huwelijken die niet gevolgd worden door een registratie. Een dergelijk huwelijk wordt beheerst door het gewoonterecht van de stam of volk waartoe men behoort. Onder voorwaarden kan een dergelijk huwelijk als rechtsgeldig worden aangemerkt. Het is aan verzoekster om het bestaan van het door haar gestelde huwelijk te bewijzen. Het bestaan van een rechtsgeldig in Ghana gesloten gewoonterechtelijk huwelijk zonder registratie, kan met alle middelen rechtens worden bewezen (zie gerechtshof ‘s-Gravenhage 22 december 2013 ECLI:NL:GHSGR:203:AO5800).
5.9.
Als bewijsmiddelen heeft verzoekster een drietal verklaringen overgelegd alsmede een aantal foto’s die haar huwelijksdag in beeld zouden brengen. De verklaringen zijn afgelegd door haarzelf en door haar ouders. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster het bestaan van haar gewoonterechtelijk huwelijk met [X] hiermee niet heeft aangetoond en stelt de IND in zoverre in het gelijk. Een eigen verklaring van verzoekster en haar ouders is daartoe onvoldoende. Voorts valt uit de foto’s niet af te leiden op welke datum ze zijn genomen en of er sprake is van een huwelijksceremonie tussen verzoekster en [X] .
5.10.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [minderjarige] is geboren uit een in Ghana rechtsgeldig gesloten huwelijk tussen verzoekster en [X] . Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. W.A.G.J. Ferenschild en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.