In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, geboren uit een vermeend gewoonterechtelijk huwelijk in Ghana. Verzoekster, de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, stelde dat haar kind de Nederlandse nationaliteit bezit, omdat zij op gewoonterechtelijke wijze met de vader van het kind, [X], was gehuwd. Dit huwelijk was echter nooit officieel geregistreerd. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) betwistte de claim van verzoekster en stelde dat er geen bewijs was voor het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk, waardoor de minderjarige het Nederlanderschap niet kon ontlenen aan de vader.
De rechtbank heeft de procedure in het verleden aangehouden in afwachting van een administratiefrechtelijke beslissing, aangezien er al een procedure liep over de paspoortaanvraag van de minderjarige. De IND had eerder vastgesteld dat de minderjarige niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit, omdat het bestaan van het huwelijk niet was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van het gewoonterechtelijk huwelijk. De overgelegde verklaringen en foto’s waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat er daadwerkelijk een huwelijksceremonie had plaatsgevonden.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat niet was komen vast te staan dat de minderjarige was geboren uit een rechtsgeldig huwelijk, en wees het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap af. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op het Nederlanderschap, vooral in het geval van gewoonterechtelijke huwelijken die niet zijn geregistreerd.