ECLI:NL:RBDHA:2015:14996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
VK-15_20108 / VK-15_20109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen. Eiser, geboren in Rusland, had op 20 juli 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen op grond van het feit dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals vastgesteld in de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te voorkomen totdat op zijn beroep is beslist.

Tijdens de zitting op 3 december 2015 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiser eerder een asielaanvraag in Polen heeft ingediend. De Poolse autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiser, wat de staatssecretaris de mogelijkheid biedt om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast, wat inhoudt dat ervan uitgegaan kan worden dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Polen zijn verplichtingen niet nakomt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de documenten die eiser heeft overgelegd niet voldoende zijn om te stellen dat de asielprocedure in Polen niet voldoet aan de vereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen omstandigheden zijn die daartoe aanleiding geven. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 15/20108 (beroep) en 15/20109 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 8 december 2015 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. W.A. Berghuis,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J. Raaijmakers.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2015 (hierna: het bestreden besluit) is de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Op 13 november 2015 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. H.K. Westerhof namens zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.F. Snoek-Gorelik, tolk in de Russische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van de zaak met nummer AWB 15/20108:
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Russische nationaliteit. Op 20 juli 2015 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de afhandeling van de asielaanvraag.
2. Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 31 maart 2015 een asielaanvraag in Polen heeft ingediend. Gelet hierop is op 6 augustus 2015 aan de Poolse autoriteiten gevraagd eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Verordening). De Poolse autoriteiten hebben zich op 11 augustus 2015 akkoord verklaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat er vanuit gegaan kan worden dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van aan het asielsysteem gerelateerde tekortkomingen. Er is geen aanleiding de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Verordening in Nederland te behandelen, aldus verweerder.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt – voor zover van belang – hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, indien op grond van de Verordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
6. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
7. Zoals blijkt uit paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het asielverzoek hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Verordening. De bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt in de volgende situaties:
- er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt;
- bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de asielzoeker aan de voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
8. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel vanuit gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen jegens eiser nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Polen dit niet doet. Bij de beoordeling of overdracht van een vreemdeling met toepassing van de Verordening aan een andere lidstaat in strijd is met artikel 3 of 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wordt in het bijzonder betrokken de detentie- en/of levensomstandigheden waarmee de overgedragen asielzoeker in dat land wordt geconfronteerd en de kwaliteit van de asielprocedure in dat land. Ook in een situatie waarin over deze aspecten informatie is overgelegd die niet specifiek op de betrokken vreemdeling ziet, moet de lidstaat zich er van vergewissen dat de wetgeving van de lidstaat waaraan de vreemdeling wordt overgedragen op deze punten wordt toegepast op een wijze die in overeenstemming is met het EVRM. Dit is het beoordelingskader dat ook de rechtbank in deze zaak toepast.
9. De rechtbank overweegt dat de door eiser bij zienswijze - en in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen - aangehaalde documenten onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de toepassing van de asielprocedure in Polen alsook de detentie-, opvang- en/of levensomstandigheden in de praktijk van zodanige aard is, dat op basis daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1278) waarin geoordeeld is dat over het algemeen geen grond bestaat voor het oordeel dat Polen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De door eiser aangehaalde documenten dateren allen van vóór deze uitspraak van de Afdeling. Niet kan worden gesteld dat enkel vanwege de recentelijke verhoogde instroom aan asielzoekers Polen zijn verdragsverplichtingen jegens eiser niet nakomt. Polen heeft met het claimakkoord gegarandeerd eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen en zal zijn aanvraag toetsen aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM.
10. In de omstandigheid dat eiser als slachtoffer van mishandeling in het asielzoekerscentrum zijn strafzaak bij wil wonen in Nederland heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Verordening. Eiser heeft immers juridische bijstand in Nederland die hem in zijn strafrechtelijke procedure kan vertegenwoordigen en eiser heeft niet weersproken reeds door de politie te zijn gehoord als slachtoffer. Ook is er geen indicatie vanuit het Openbaar Ministerie dat het noodzakelijk is voor de behandeling van het strafproces dat eiser in Nederland verblijft, noch is bekend op welke termijn de strafzaak behandeld zal gaan worden. Voor het ter zitting gedane verzoek tot opschorting van de feitelijke overdracht hangende eisers strafproces bestaat geen rechtsgrond.
11. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van de zaak met nummer AWB 15/20109:
12. Nu de gevraagde voorziening ertoe strekt uitzetting achterwege te laten totdat is beslist op het beroep, bestaat in het onderhavige geval geen aanleiding meer tot het treffen van de gevraagde voorziening.
Ten aanzien van beide zaken:
13. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met nummer AWB 15/20108:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
In de zaak met nummer AWB 15/20109:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015.
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.