ECLI:NL:RBDHA:2015:14986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm op zorgbehoevende meerderjarige familieleden in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zorgbehoevend meerderjarig familielid, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving een uitkering op basis van de Participatiewet (Pw) en woonde bij haar broer en schoonzus. De rechtbank moest beoordelen of de kostendelersnorm, die per 1 juli 2015 op haar uitkering werd toegepast, rechtmatig was. Eiseres voerde aan dat zij geen perspectief had op de arbeidsmarkt en dat de toepassing van de kostendelersnorm onredelijke gevolgen voor haar had. Ze stelde dat de wetgever in de Pw geen uitzondering had gemaakt voor zorgbehoevende familieleden, in tegenstelling tot de eerdere Wet werk en bijstand.

De rechtbank overwoog dat de wetgever bewust had gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op zorgbehoevende familieleden, omdat er sprake is van schaalvoordelen door het delen van kosten. Eiseres had niet betwist dat de kostendelersnorm strikt genomen op haar van toepassing was, maar stelde dat verweerder in haar geval de hardheidsclausule had moeten toepassen. De rechtbank oordeelde dat de Pw geen dergelijke clausule kent en dat verweerder verplicht was de kostendelersnorm toe te passen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de uitkering van eiseres te verlagen.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de kostendelersnorm en de afwezigheid van beleidsvrijheid voor gemeenten in situaties waarin de norm van toepassing is. Eiseres had geen recht op een uitzondering, en de rechtbank wees haar argumenten af, waaronder de vergelijking met het beleid van de gemeente Amsterdam. De rechtbank concludeerde dat de wetgever de invoering van de kostendelersnorm niet had uitgesteld en dat de toepassing ervan in deze situatie terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/4063

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Samama),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P.S. Teunissen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juli 2015 in die zin wordt gewijzigd dat per die datum op haar uitkering de kostendelersnorm zal worden toegepast.
Bij besluit van 26 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens aanwezig was [broer eiseres].

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten.
2. Eiseres ontvangt een uitkering ingevolge de Pw. Zij woont in bij haar broer [broer eiseres] en diens echtgenote [echtgenote] op het adres [adres] in [woonplaats]. Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 1 juli 2015 verlaagd met toepassing van de kostendelersnorm. Dit besluit heeft verweerder na heroverweging gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de kostendelersnorm zoals bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Pw ook in een situatie van zorgbehoefte bij bloedverwanten in de tweede graad van toepassing is, omdat ook in die situatie sprake is van een schaalvoordeel doordat kosten kunnen worden gedeeld. Toepassing van de kostendelersnorm op de uitkering van eiseres is dan ook onverkort aan de orde, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij in het kader van de arbeidsverplichtingen ingevolge de Pw blijvend geen perspectieven heeft, zodat zij geen belanghebbende is in de zin van de Re-integratieverordening Participatiewet Den Haag 2015 (Re-integratieverordening). Zij heeft verweerder daarom gevraagd met toepassing van de hardheidsclausule de verlaging van haar uitkering onder toepassing van de kostendelersnorm achterwege te laten. Eiseres is van mening dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er bij de toepassing van de kostendelersnorm geen ruimte is voor gemeentelijk beleid. Zij wordt verzorgd door haar broer en zou een beroep op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten moeten doen wanneer deze zorg zou wegvallen. Aanvullend heeft eiseres nog aangevoerd dat toepassing van de kostendelersnorm in feite betekent dat een mantelzorgboete wordt opgelegd. Zij heeft erop gewezen dat voor AOW-gerechtigden waarbij sprake is van samenwoning én mantelzorg, geen korting op de uitkering plaatsvindt. Ten slotte heeft eiseres gesteld dat de gemeente Amsterdam – in afwijking van artikel 22a van de Pw – geen korting toepast ingeval van samenwoning en mantelzorg.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kostendelersnorm in het geval van eiseres van toepassing is, omdat zij de kosten kan delen met twee meerderjarige personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. De situatie van eiseres valt volgens verweerder niet onder een van de uitzonderingssituaties zoals opgenomen in artikel 22a, derde en vierde lid, van de Pw. De medebewoners van eiseres – haar broer en diens echtgenote – zijn terecht meegerekend bij de toepassing van de kostendelersnorm, aldus verweerder. Eiseres heeft daarom recht op een uitkering ter hoogte van 43,33% van de gehuwdennorm (€ 595,91).
5.1 Eiseres heeft niet betwist dat de kostendelersnorm strikt genomen op haar van toepassing is, en ook niet dat verweerder het kortingspercentage juist heeft berekend. Wel heeft zij zich op het standpunt gesteld dat verweerder, vanwege de onredelijke gevolgen, in haar situatie met toepassing van de hardheidsclausule de toepassing van artikel 22a van de Pw en daarmee de verlaging van haar uitkering achterwege had moeten laten. Eiseres heeft in dat kader aangevoerd dat de Re-integratieverordening een hardheidsclausule kent en heeft betoogd dat de Pw met betrekking tot de kostendelersnorm ook zo'n clausule zou moeten bevatten voor rechthebbenden zoals zij.
5.2 De rechtbank stelt vast dat de Pw geen clausule kent op grond waarvan verweerder bevoegd is om van toepassing van artikel 22a, eerste lid, van de Pw af te zien. Artikel 22a, eerste lid, van de Pw schrijft verweerder dwingend voor in welke gevallen en op welke wijze de kostendelersnorm moet worden toegepast. In het derde en vierde lid van die bepaling zijn wel uitzonderingssituaties opgenomen waarin de kostendelersnorm niet wordt toegepast, maar gesteld noch gebleken is dat een van die uitzonderingen zich in de situatie van eiseres voordoet. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 22a van de Pw (TK 2013-2014, 33 801, 3, pagina 6) komt bovendien duidelijk naar voren dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de kostendelersnorm ook op de categorie van rechthebbenden waartoe eiseres behoort van toepassing te laten zijn. In de omstandigheid dat eiseres zorg nodig heeft en bij haar mantelzorgers inwoont, is dan ook geen grond gelegen om van de toepassing van de kostendelersnorm af te wijken. De uitzondering die de Wet werk en bijstand voorheen voor familieleden met een zorgbehoefte nog maakte, is in de Pw niet opgenomen, omdat de wetgever van mening is dat ook deze rechthebbenden voordelen hebben door kosten te delen. Die voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont en zijn ook aanwezig als sprake is van een zorgbehoefte.
5.3 Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte aangenomen dat er geen beleidsvrijheid is met betrekking tot toepassing van de kostendelersnorm. De rechtbank onderschrijft dat standpunt niet omdat artikel 22a van de Pw verweerder geen beleidsvrijheid biedt.
5.4 Aan haar stelling dat de gemeente Amsterdam in mantelzorggevallen de kostendelersnorm buiten toepassing laat, kan eiseres ten opzichte van verweerder geen rechten ontlenen. Bovendien is ter zitting naar voren gekomen dat het Amsterdamse beleid betrekking heeft op kostendelers met illegale partners die geen aanspraak hebben op bijstand. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat ook hij inmiddels (buitenwettelijk) beleid voert voor kostendelers met niet rechthebbende illegale partners. Zij komen voor een aanvulling op de kostendelersnorm vanuit de bijzondere bijstand in aanmerking, omdat die rechthebbenden de kosten niet kunnen delen met hun partners, zo wordt inmiddels aanvaard. Die partners mogen immers hier te lande niet werken en hebben evenmin aanspraak op bijstand. Van een dergelijke situatie is bij eiseres geen sprake.
5.5 Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder haar – door haar uitkering te verlagen met toepassing van de kostendelersnorm – feitelijk een mantelzorgboete heeft opgelegd. Volgens eiseres heeft dit er bij de kostendelersnorm in de AOW al toe geleid dat de invoering ervan voorlopig is uitgesteld. Wat hiervan ook zij, feit is dat de wetgever de invoering van artikel 22a van de Pw niet heeft uitgesteld. Verweerder was daarom gehouden deze bepaling met ingang van 1 juni 2015 uit te voeren. Dit betekent dat de kostendelersnorm onverkort op de situatie van eiseres van toepassing is en dat verweerder, nu de uitzonderingen van artikel 22a, derde en vierde lid van de Pw, zich in haar situatie niet voordoen, terecht de uitkering van eiseres overeenkomstig de kostendelersnorm heeft verlaagd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, voorzitter, en mr. H. Lagas en mr. B. Bastein, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.