ECLI:NL:RBDHA:2015:14969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
09/842383-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in witwaszaak met inbeslaggenomen geldbedrag

In de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1985, werd op 12 juli 2014 een aanzienlijk geldbedrag van € 30.090,- aangetroffen in de kofferbak van een auto waarin hij zich bevond. De politierechter in de rechtbank Den Haag oordeelde dat het geld vermoedelijk een illegale herkomst had, maar sprak de verdachte vrij wegens gebrek aan bewijs dat het geld van hem was of dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid ervan. De verdachte had zich verdacht gedragen en gebruikte de naam van zijn broer bij het eerste contact met de politie. De auto was op naam van een derde, die verklaarde de auto aan de verdachte te hebben uitgeleend, maar ook niet op de hoogte was van het geldbedrag.

Tijdens de zitting op 26 november 2015 vorderde de officier van justitie een gevangenisstraf van acht weken en verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld. De politierechter concludeerde echter dat, hoewel er aanwijzingen waren dat het geld afkomstig was uit criminele activiteiten, er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De politierechter benadrukte dat de wettelijke voorwaarden voor verbeurdverklaring niet voldaan waren, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

De politierechter besloot tot onttrekking aan het verkeer van het geldbedrag, omdat teruggave aan de verdachte of bewaring voor de rechthebbende in strijd zou zijn met het algemeen belang. De beslissing was gebaseerd op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter gelastte ook de teruggave van een bedrag van € 125,- aan de verdachte. Dit vonnis werd uitgesproken op 10 december 2015 door mr. S.M. Krans, in aanwezigheid van griffier mr. P.B. Vos.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Politierechter
Parketnummer 09/842383-14
Datum uitspraak: 10 december 2015
Tegenspraak

(Vonnis)

De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres] ,
is niet verschenen.

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 november 2015.
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.M. Heemskerk, advocaat te Maastricht. De raadsvrouw heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De officier van justitie mr. R.P. Peters heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 2 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard en dat het onder 3 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan verdachte.

De tenlasteleggingAan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 12 juli 2014 te Gouda en/of Landgraaf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van een geldbedrag (30.090 euro),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van dat geldbedrag is/zijn, en/of
- dat geldbedrag heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of
omgezet, althans van dat geldbedrag gebruikt gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat geldbedrag – onmiddellijk en/of middelijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Vrijspraak

Het in de tenlastelegging genoemde bedrag is op 12 juli 2014 aangetroffen in een tas die lag onder het reservewiel in de kofferbak van een Audi A3. Verdachte zat op dat moment op de stoel van de bestuurder. Bij het eerste contact met de politie gedraagt hij zich verdacht, hij gebruikt de naam van zijn broer. Hij heeft bij de politie verklaard niet op de hoogte te zijn van het geldbedrag dat in de auto lag.
De auto staat op naam van [betrokkene] . Hij heeft verklaard dat hij de auto heeft uitgeleend aan verdachte, althans aan de broer van verdachte. Ook hij heeft verklaard niet op de hoogte te zijn van het geldbedrag dat in de auto lag.
De broer van verdachte is niet gehoord.
Onderzoek heeft uitgewezen dat ter zake van bovengenoemde drie personen aanwijzingen bestaan dat zij vóór 12 juli 2014 gebruik hebben gemaakt van de auto. Daarbij is onder meer gekeken naar de ARS-gegevens van de auto, in combinatie met de locatiegegevens van de telefoons van deze drie personen, naar eerdere controles en boetes met betrekking tot deze auto en naar in de auto aangetroffen goederen. Hoewel enkele aanwijzingen sterk in de richting van verdachte wijzen, heeft de politierechter niet kunnen vaststellen dat verdachte als vaste feitelijke gebruiker van deze auto kan worden aangemerkt.
De politierechter acht aannemelijk dat het aangetroffen geld een illegale herkomst heeft. In beginsel kan geen van de drie genoemde personen het bezit van zo’n bedrag op grond van legale inkomsten verklaren. Verder valt op dat de drie personen zich juist afzijdig houden van het aangetroffen geldbedrag. Ten slotte blijkt uit het dossier dat de betreffende auto regelmatig in beeld komt bij ‘drugsrunner-activiteiten’.
De politierechter acht echter niet bewezen dat het aangetroffen geld van verdachte was en evenmin dat hij daarvan op de hoogte was. Anders gezegd, het dossier laat de ruimte dat verdachte in een auto reed, terwijl hij niet wist wat er in de kofferbak lag. De politierechter zal verdachte om die reden vrijspreken.

Inbeslaggenomen voorwerpen.

De wettelijke voorwaarde voor de oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring, zoals de officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van het in de tenlastelegging genoemde bedrag, is dat sprake is van een “veroordeling wegens enig strafbaar feit”. De bewoordingen van artikel 33, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht laten dus niet toe dat de verbeurdverklaring wordt uitgesproken in het geval dat de verdachte, zoals hier, wordt vrijgesproken.
Zoals hierboven vermeld is de politierechter van oordeel dat het aantreffen van de tas met contant geld niet anders dan tot de conclusie kan leiden dat sprake is van opbrengsten uit drugshandel, een strafbaar feit.
Teruggave van het besmette geldbedrag, dan wel bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende, zou betekenen, gelet op de aard en functie ervan als wettig betaalmiddel, dat het geldbedrag in het economisch verkeer wordt gebracht. Dat is in strijd met het algemeen belang, nu het geldbedrag schadelijk is voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daartoe zal de politierechter dan ook niet overgaan.
Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak waarbij wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan (artikel 36b, eerste lid, onder 3º, van het Wetboek van Strafrecht). Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn de aan de verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, voor zover de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
De politierechter stelt vast dat, gelet op de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot een vermoeden van witwassen en niettegenstaande de vrijspraak, een strafbaar feit is begaan en dat het geldbedrag is onder verdachte in beslag genomen.
De politierechter heeft onder ogen gezien dat geld als wettig betaalmiddel, ongeacht de herkomst en/of de bestemming ervan en ongeacht aan wie het toebehoort, niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer (o.a. HR 8 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7626). Daarbij moet worden opgemerkt dat deze jurisprudentie sindsdien enigszins is genuanceerd, zie bijvoorbeeld Gerechtshof Amsterdam 2 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3188.
Gelet op het voorgaande, niettegenstaande de hierboven genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, is de politierechter van oordeel dat het geldbedrag van € 30.090,- moet worden onttrokken aan het verkeer.
De politierechter zal de teruggave aan verdachte gelasten het onder 3 genummerde voorwerp, te weten een bedrag van € 125,-.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De politierechter:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten een bedrag van € 30.090,-;
beveelt de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten een bedrag van € 125,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Krans, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van
10 december 2015.