ECLI:NL:RBDHA:2015:1481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
C/09/478373 FA RK 14-9416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarige naar Hongarije

In deze zaak verzoekt de vader om de teruggeleiding van zijn zesjarige dochter naar Hongarije, na haar ongeoorloofde overbrenging naar Nederland door de moeder. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de feiten, waaronder de affectieve relatie tussen de ouders en de huidige verblijfplaats van de minderjarige. De vader heeft op 11 december 2014 zijn verzoek ter zitting toegelicht, waarbij beide partijen zijn bijgestaan door advocaten en tolken. De rechtbank heeft de minderjarige op 14 januari 2015 in raadkamer gehoord. De vader baseert zijn verzoek op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering, dat de onmiddellijke terugkeer van kinderen beoogt die ongeoorloofd zijn overgebracht. De rechtbank concludeert dat de moeder de toestemming van de vader nodig had voor de overbrenging van de minderjarige naar Nederland, en dat deze overbrenging in strijd is met het gezagsrecht van de vader. De rechtbank gelast de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige, met de voorwaarde dat dit pas kan plaatsvinden na de einduitspraak van de Centrale Districtsrechtbank Pest in Hongarije. De rechtbank wijst ook de kostenveroordeling toe aan de moeder voor de gemaakte kosten door de vader in verband met de ontvoering. Het verzoek om voorlopige voogdij wordt afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de moeder de minderjarige zal onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 14-9416
Zaaknummer: C/09/478373
Datum beschikking: 26 januari 2015

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 28 november 2014 ingekomen verzoek van:

[de vader],

de vader,
wonende te [woonplaats], Hongarije,
advocaat: mr. A.H. van Haga te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder],

de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.H. Weermeijer te Delft.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift.
Op 11 december 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.M.A. Keulen. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Partijen hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.
Na de regiezitting heeft de rechtbank nog ontvangen:
  • het verweerschrift;
  • de brief d.d. 13 januari 2015 van de zijde van de vader, met bijlagen.
De minderjarige is op 14 januari 2015, in aanwezigheid van een tolk, in raadkamer gehoord.
Op 14 januari 2015 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van de vader, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarige te bevelen, althans terugkeer van de minderjarige uiterlijk op 1 februari 2015, althans vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Hongarije, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Hongarije, met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding en in de proceskosten, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Voorts verzoekt de vader de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, althans een andere Stichting te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige tot het moment van afgifte aan de vader, dan wel de teruggeleiding naar Hongarije, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer. Zij verzoekt aanhouding van de onderhavige beslissing in afwachting van de beslissing op haar verzoek aan de Hongaarse rechter om vervangende toestemming tot verhuizing.

Feiten

Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten
en omstandigheden.
De vader, de moeder en de minderjarige hebben allen de Hongaarse nationaliteit.
Partijen hebben tot 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad en samengewoond. Uit deze relatie is op [geboortedatum]te [geboorteplaats] (Hongarije) geboren het thans nog minderjarige kind [de minderjarige], die door de vader is erkend.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op [datum] bij de Centrale Arrondissementsrechtbank te Pest, Hongarije, hebben partijen een convenant gesloten waarin zij onder meer zijn overeengekomen dat de minderjarige wordt toevertrouwd aan de opvoeding en verzorging van de moeder. Dit convenant is opgenomen in een beschikking van voormelde rechtbank d.d. [datum].
Op 28 maart 2014 heeft de moeder de minderjarige meegenomen naar Nederland en sindsdien verblijft de minderjarige in Nederland. De vader heeft hiervan op 29 april 2014 melding gemaakt bij de Hongaarse Centrale Autoriteit. De zaak is bij de Nederlandse Centrale Autoriteit geregistreerd onder IKO-nummer 140056.
Na de genoemde overbrenging van de minderjarige naar Nederland heeft de moeder in Hongarije een verzoek om vervangende toestemming tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige ingediend bij de Voogdijraad van het achtste district van het Administratiekantoor van de hoofdstad Boedapest onder nummer [nummer]. Bij besluit van [datum] met zaaksnummer [nummer] is door de Centrale Districtsrechtbank Pest op verzoek van de vader als voorlopige maatregel het ouderlijk gezag over de minderjarige toegewezen aan de vader en is de moeder gesommeerd de minderjarige binnen vijftien dagen na betekening over te dragen aan de vader. Voorts zal op 27 januari 2015 de mondelinge behandeling van de zaak waarin op 19 november 2014 een zitting is gehouden met als onderwerp “ouderlijke macht” (met zaaksnummer [nummer]) worden voortgezet.

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Hongarije zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Hongaars gezagsrecht
Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarige onmiddellijk voor haar overbrenging naar Nederland haar gewone verblijfplaats in Hongarije had, zodat de vraag naar de tussen partijen geldende gezagsverhouding naar Hongaars recht dient te worden beoordeeld. Deze vraag dient te worden beoordeeld naar het moment van overbrenging; nadien gegeven - of nog te geven – rechterlijke of administratieve beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn in zoverre niet relevant.
Partijen twisten over de vraag of de moeder met de overbrenging van de minderjarige op 28 maart 2014 naar Nederland in strijd heeft gehandeld met het gezagsrecht van de vader. Volgens het Verdrag wordt onder gezagsrecht verstaan het recht dat betrekking heeft op de zorg voor de persoon van het kind, en in het bijzonder het recht om over de verblijfplaats te beslissen.
De moeder stelt dat zij op grond van het tussen partijen op [datum] gesloten convenant, dat bovendien is vastgelegd in een rechterlijke beslissing, het eenhoofdig gezag over de minderjarige heeft verkregen. Op basis daarvan is zij gerechtigd met uitsluiting van de vader te beslissen over de verblijfplaats van de minderjarige, althans heeft zij zijn toestemming niet nodig voor een verblijf van de minderjarige in het buitenland van minder dan één jaar, aldus de moeder.
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens het Hongaarse recht – zoals dat blijkt uit de wetstekst evenals uit de overwegingen in het besluit van de Centrale Districtsrechtbank Pest van [datum] – oefenen ouders, ongeacht of zij zijn gehuwd, gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind uit. Gescheiden levende ouders oefenen op grond van §4;175 van wet V. uit 2013 over het (Hongaars) Burgerlijk Wetboek gezamenlijk hun rechten uit in wezenlijke vraagstukken die het lot van het kind bepalen, ook dan wanneer op grond van een overeenkomst van de ouders of van een rechterlijk besluit het ouderlijk gezag aan één van de ouders is toegewezen. Als wezenlijke vraagstukken die het lot van het kind bepalen worden volgens het tweede lid van §4;175 onder meer beschouwd het kiezen van een verblijfplaats in het buitenland voor langere tijd of met als doel vestiging aldaar. Wanneer de gescheiden levende ouders met betrekking tot hun gezamenlijk uitgeoefende ouderlijk gezag niet tot overeenstemming kunnen komen, besluit de voogdijraad.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de moeder de toestemming van de vader behoefde voor de overbrenging van de minderjarige naar Nederland. Het was kennelijk destijds al de bedoeling van de moeder langere tijd met de minderjarige verblijfplaats in Nederland te kiezen of zich hier met de minderjarige te vestigen. Dit heeft zij ook gedaan, hetgeen blijkt uit het feit dat zij in Nederland samenwoont met een partner en naar haar zeggen niets meer in Hongarije heeft. Nu de moeder niet de toestemming van de vader had, noch een daartoe strekkend besluit van de voogdijraad, is de overbrenging van de minderjarige geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank. Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarige naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de minderjarige in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgrond, zoals bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De vader betwist dat de minderjarige de leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt dat rekening dient te worden gehouden met haar mening. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Ingevolge artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
De rechtbank heeft de minderjarige in raadkamer en in aanwezigheid van een tolk in de Hongaarse taal gehoord. De minderjarige heeft te kennen gegeven dat zij bij de moeder wil blijven wonen en altijd bij de moeder wil blijven. Los van de vraag of de wens van de minderjarige om bij de moeder te blijven wonen kan worden aangemerkt als een verzet tegen haar terugkeer naar Hongarije, is de rechtbank van oordeel dat de minderjarige niet de leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt dat met haar mening rekening dient te worden gehouden Zij geeft naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van een zodanig (zelf)reflectief vermogen dat zij een afgewogen, eigen en onafhankelijke mening kan vormen over haar gewone verblijfplaats. Dit past overigens bij haar leeftijd; de minderjarige is afgelopen december zes jaar geworden. Zij is (nog) niet in staat om een voldoende objectieve en stabiele afweging te maken betreffende haar beleving van vader, moeder en moeders partner, de opvoedingssituaties en wat een en ander voor haar betekent. De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat de situatie van artikel 13 lid 2 van het Verdrag zich hier voordoet.
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in het Verdrag genoemde weigeringsgronden – de moeder heeft hierop ook geen beroep gedaan –, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad en moment teruggeleiding
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt.
Op dit moment zijn partijen nog in afwachting van de beslissing van de Hongaarse voogdijraad omtrent vervangende toestemming aan moeder tot verhuizing naar Nederland en van de beslissing in de bij de Centrale Districtsrechtbank Pest aanhangige zaak met als onderwerp “ouderlijke macht”. In laatstgenoemde zaak wordt de mondelinge behandeling op 27 januari 2015 voortgezet. Ter terechtzitting heeft de moeder verklaard dat zij naar Hongarije zal afreizen om op die mondelinge behandeling aanwezig te zijn, dat de minderjarige dan met haar mee zal reizen naar Hongarije en dat zij de minderjarige dan zal afgeven aan de vader ter uitvoering van het besluit d.d. [datum] van de Centrale Districtsrechtbank Pest. Mocht het zo zijn dat de Centrale Districtsrechtbank Pest na de zitting van 27 januari 2015 een besluit neemt dat met zich brengt dat de minderjarige hoofdverblijf bij de moeder zal hebben, dan zou dit betekenen dat de verblijfplaats van de minderjarige binnen korte tijd tweemaal wijzigt. De rechtbank acht een dergelijke gang van zaken volstrekt niet in het belang van de minderjarige. Om zo veel als mogelijk te voorkomen dat eventueel tegenstrijdige beslissingen van de Nederlandse en van de Hongaarse rechter uitvoerbaar zijn, zal de rechtbank de door de vader verzochte teruggeleiding toewijzen met dien verstande dat de minderjarige pas kan worden teruggeleid nadat de Centrale Districtsrechtbank Pest einduitspraak heeft gedaan in de zaak waarin op 27 januari 2015 de mondelinge behandeling wordt voortgezet (zaaksnummer [nummer]). Daarbij geeft de rechtbank partijen ernstig in overweging met elkaar in overleg te treden en afspraken te maken om zo veel mogelijk te voorkomen dat de minderjarige meer dan éénmaal (wederom) van hoofdverblijf zal moeten wijzigen.
Kostenveroordeling
Nu de moeder verantwoordelijk is voor de internationale ontvoering van de minderjarige, kan zij ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet worden veroordeeld tot betaling van de door de vader in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van de minderjarige gemaakte kosten. Onweersproken is gesteld dat de door de vader gemaakte kosten voor deze procedure € 422,20 bedragen. De rechtbank zal het verzoek tot kostenveroordeling tot dit bedrag toewijzen.
Voorlopige voogdij
Artikel 13, vierde lid van de Uitvoeringswet bepaalt dat de rechter op verzoek of ambtshalve een voogdij-instelling kan belasten met de voorlopige voogdij over een kind, indien gevaar bestaat dat het wordt onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een bevel tot afgifte van het kind.
De vader heeft de rechtbank verzocht op genoemde grond de voorlopige voogdij uit te spreken. Gelet op de wijze waarop de moeder jegens de vader en de voogdijraad heeft gehandeld en zij meerdere keren te kennen heeft gegeven de minderjarige niet vrijwillig te laten terugkeren naar Hongarije, acht de vader een reëel risico aanwezig dat de moeder zich niet zal houden aan de tenuitvoerlegging van de beschikking. Dat de moeder thans voornemens is de minderjarige op 27 januari aanstaande aan de vader over te dragen teneinde gehoor te geven aan de Hongaarse uitspraak van [datum], is de (advocaat van de) vader niet bekend.
De moeder acht onvoldoende grond aanwezig voor voorlopige voogdij.
De rechtbank overweegt als volgt. De moeder verbleef vanaf het moment van de overbrenging met de minderjarige op een voor de vader bekend adres in Nederland. Tussen de vader en de minderjarige heeft via Skype contact plaatsgevonden en de vader is in de zomer van 2014 bij de minderjarige langs geweest. De vader heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld om aan te nemen dat de moeder de minderjarige zal onttrekken aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot terugkeer. Het verzoek om een voogdij-instelling met de voorlopige voogdij te belasten zal dan ook worden afgewezen.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum]te [geboorteplaats] (Hongarije),naar Hongarije
drie dagen na de eindbeslissing van de Centrale Districtsrechtbank Pest in de zaak met zaaksnummer [nummer],waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Hongarije, en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar Hongarije, dat de moeder de minderjarige op dezelfde dag met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Hongarije;
veroordeelt de vader tot betaling aan de moeder van de door haar gemaakte kosten in verband met de procedure, te weten € 422,20, en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, N.B. Verkleij en J. Visser, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. K. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2015.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.