In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak van verweerder, die de WOZ-waarde van een onroerende zaak had vastgesteld op € 220.000. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de waarde laten verlagen naar € 175.000. In beroep stelde eiser echter dat de waarde nog lager, namelijk € 127.000, zou moeten zijn, onderbouwd met een taxatieverslag. De rechtbank heeft op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet kon stellen dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was wegens gebrek aan procesbelang. De rechtbank nam in overweging dat eiser in de bezwaarfase geen rechten had prijsgegeven en dat hij na de uitspraak op bezwaar gemotiveerd een lagere waarde had bepleit. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht.
Verweerder had de WOZ-waarde vastgesteld op basis van verkoop- en verhuurgegevens van vergelijkbare objecten en de huurwaardekapitalisatie-methode. De rechtbank oordeelde dat verweerder hierin geslaagd was en dat de door eiser voorgestelde waarde op basis van zijn berekeningen niet realistisch was. Eiser had een theoretische methode gebruikt die niet de voorkeur genoot boven de door verweerder gehanteerde marktgegevens.
De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde van het object correct was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.