ECLI:NL:RBDHA:2015:14511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum en melkverwerkingsinstallatie

Op 15 december 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning die was verleend aan een vergunninghouder voor de bouw van een distributiecentrum en de exploitatie van een inrichting voor het vervaardigen van consumptiemelk en diverse melkproducten. Eiser, die in de nabijheid van de inrichting woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 22 januari 2015 de omgevingsvergunning verleende. Eiser betoogde dat de vergunning zou leiden tot een toename van geluidoverlast, die hij al lange tijd ondervond van de inrichting. Hij betwijfelde of de inrichting kon voldoen aan de in de vergunning opgenomen maximaal toelaatbare geluidbelasting voor zijn woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inrichting is gelegen op een industrieterrein dat onder de Wet geluidhinder valt. Eiser woont tegenover de inrichting en zijn woning ligt binnen de geluidzone. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vergunninghouder een akoestisch onderzoek heeft laten uitvoeren, waaruit bleek dat de geluidbelasting door de inrichting niet de vastgestelde grenswaarden overschrijdt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn en zijn vrees dat de vergunninghouder buiten de geluidruimte treedt, werd als onvoldoende beschouwd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 december 2015, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/1918

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.N.J. van Horssen),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C.G. van Tilburg).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], vergunninghouder (gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor onder meer de bouw van een distributiecentrum en het in werking hebben van een inrichting voor het vervaardigen van consumptiemelk en diverse melkproducten met een maximale melkverwerkingscapaciteit van 450 miljoen liter rauwe melk per jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Vergunninghouder heeft een zienswijze ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015.
Eiser is in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] . Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Vergunninghouder exploiteert een inrichting aan de [adres] te [plaats] voor de productie van zuivelproducten, zoals yoghurt, vla en diverse drinks. Voor de inrichting is op basis van de Wet milieubeheer (verder: Wm) een revisievergunning verleend op 28 augustus 2002. Deze revisievergunning is nooit in werking getreden. Verweerder heeft vervolgens op 3 september 2014 een gedoogbeschikking afgegeven voor het in werking hebben van de inrichting. Voorts is een aantal meldingen op basis van artikel 8.19 van de Wm geaccepteerd. De inrichting valt onder Bijlage I, onderdeel C, categorie 9.3 onder b van het Besluit omgevingsrecht. Tot de inrichting behoort een IPPC-installatie.
2. De bij het bestreden besluit verleende vergunning ziet op het bouwen van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het gebruik van gronden in strijd met een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, onder c, van die bepaling en het veranderen van een inrichting en het in werking hebben van de gehele inrichting na die verandering, als bedoeld in het eerste lid, onder e, in samenhang met artikel 2.6, eerste lid van de Wabo. Tevens is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aangehaakt. De vergunning betreft onder meer de bouw van een distributiecentrum en de verlaging van de productiecapaciteit voor melkverwerkingscapaciteit van 500 naar 450 miljoen liter rauwe melk per jaar.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij al langdurig geluidoverlast ondervindt van de inrichting. Met de nieuwe vergunning wordt weer voorzien in een uitbreiding van de inrichting, waardoor de geluidoverlast, aldus eiser, zal toenemen. Eiser betwijfelt of de inrichting kan voldoen aan de in de vergunning opgenomen maximaal toelaatbare geluidbelasting voor zijn woning. Eiser ondervindt vooral geluidoverlast van de compressoren op de bulkwagens, terwijl toegezegd is dat deze uitpandige compressoren niet meer gebruikt zouden worden. Voorts acht eiser de opgenomen gemiddelde geluidbelasting in de nachtperiode van 44 dB(A) en etmaalbelasting van 54 dB(A) op de gevel van zijn woning onaanvaardbaar hoog.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat de inrichting is gelegen op een ingevolge de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Eiser woont tegenover de inrichting aan de [adres] te [plaats] . Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “ [plaats] ”. In het bestemmingsplan is de geluidzone vastgesteld, waarbuiten de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Het perceel van eiser ligt volgens de plankaart bij dit bestemmingsplan binnen de gebiedsaanduiding ‘geluidzone-industrie’. De woning van eiser ligt dus binnen de vastgestelde geluidzone. Niet in geschil is dat de maximaal toelaatbare geluidbelasting (hierna: MTG-waarde) voor eisers woning binnen de zone is vastgesteld op 55 dB(A). De rechtbank merkt hierbij op dat noch de zonegrenswaarde van 50 dB(A), noch de MTG-waarden voor eisers woning binnen de zone in de onderhavige procedure ter beoordeling staan.
4.2
In een door [BV] verricht akoestisch onderzoek van 29 april 2014 (nummer FG 2490-2-RA-002) en het daarbij behorende addendum van 29 september 2014 is nagegaan welke geluidbelasting de inrichting thans veroorzaakt en is onderzocht of het geluid als gevolg van de aangevraagde situatie inpasbaar is binnen de wettelijke zonegrenswaarde. Hierbij is gebruik gemaakt van een akoestisch rekenmodel dat is opgesteld volgens de Handleiding Meten en Rekenen industrielawaai 1999. Uit dit onderzoek blijkt dat de vastgestelde maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen binnen de geluidzone niet wordt overschreden. De rechtbank stelt vast dat in het akoestisch onderzoek rekening gehouden is met het gebruik van compressoren op bulkwagens, nu dit gebruik vergund is. Ter zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat inmiddels een inpandige compressor is geplaatst en dat het gebruik hiervan wordt gestimuleerd , maar dat dit niet altijd mogelijk is. Er zullen dus ook nog bulkwagens worden gelost met de eigen compressor. Hoewel het gebruik van de inpandige compressor voor eiser minder geluidoverlast zal veroorzaken, is dit gebruik niet verplicht, gelet op de vergunde situatie. Voorts volgt uit het onderzoek dat de grenswaarden veroorzaakt door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, waaronder het gebruik van de uitpandige compressoren, ter hoogte van de woning van eiser, niet worden overschreden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit opzicht niet van de uitkomst van het akoestisch onderzoek kon worden uitgegaan. De enkele vrees van eiser dat vergunninghouder buiten de geluidruimte treedt, is hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde verandering van de inrichting niet leidt tot een overschrijding van de geluidgrenswaarden.
4.5
Eiser heeft betoogd dat de inrichting in het verleden niet kon voldoen aan de opgenomen geluidgrenswaarden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat in het verleden hogere geluidniveaus zijn gemeten, zoals neergelegd in de brief van 10 september 2014, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de berekende geluidniveaus, met de in de aanvraag voorziene geluidreducerende maatregelen, niet kloppen. In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om dit standpunt onjuist te achten. Ook voor het overige heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de in de vergunningvoorschriften opgenomen geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn. Als blijkt dat de geluidgrenswaarden feitelijk toch worden overschreden, betreft dat een kwestie van handhaving.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, voorzitter, mr. H. Lagas en mr. C.J. Waterbolk, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.W. Koppe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.