Op 15 december 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning die was verleend aan een vergunninghouder voor de bouw van een distributiecentrum en de exploitatie van een inrichting voor het vervaardigen van consumptiemelk en diverse melkproducten. Eiser, die in de nabijheid van de inrichting woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 22 januari 2015 de omgevingsvergunning verleende. Eiser betoogde dat de vergunning zou leiden tot een toename van geluidoverlast, die hij al lange tijd ondervond van de inrichting. Hij betwijfelde of de inrichting kon voldoen aan de in de vergunning opgenomen maximaal toelaatbare geluidbelasting voor zijn woning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inrichting is gelegen op een industrieterrein dat onder de Wet geluidhinder valt. Eiser woont tegenover de inrichting en zijn woning ligt binnen de geluidzone. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vergunninghouder een akoestisch onderzoek heeft laten uitvoeren, waaruit bleek dat de geluidbelasting door de inrichting niet de vastgestelde grenswaarden overschrijdt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn en zijn vrees dat de vergunninghouder buiten de geluidruimte treedt, werd als onvoldoende beschouwd.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 december 2015, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.