Uitspraak
Omgang en Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 28 januari 2015 ingekomen verzoek van:
[moeder]
[vader] ,
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweer tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier d.d. 14 oktober 2015, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 4 november 2015, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Verzoek en verweer
- één weekend in de maand – op zaterdag of zondag om 9.00 uur – na overleg tussen partijen, de minderjarige door de vader bij de moeder op haar adres in Nederland wordt opgehaald en vervolgens om 13.00 uur wordt terug gebracht, waarbij deze regeling ook doorloopt in de schoolvakanties met uitzondering van de zomervakantie;
- tijdens de zomervakantie de vader zijn recht behoudt om met de minderjarige drie weken in Nederland of Bulgarije door te brengen, waarbij deze regeling wordt gebaseerd op de duur van de zomervakantie in Nederland en de ouders minimaal twee maanden vóór het begin van de zomervakantie – in overleg – bepalen waar en wanneer de zomervakantie van de minderjarige zal zijn.
brengen – te bepalen op welke datum de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Bulgarije,
met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, alsmede in de kosten van de procedure,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Feiten
Beoordeling
Als voorwaarde voor het als ongeoorloofd beschouwen van de overbrenging geldt dat het gezagsrecht op het tijdstip van de overbrenging daadwerkelijk werd uitgeoefend dan wel zou zijn uitgeoefend wanneer de overbrenging niet had plaatsgevonden. Op grond van vaste jurisprudentie moet worden aangenomen dat van ‘daadwerkelijke uitoefening’ van het gezagsrecht zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag ook sprake kan zijn indien degene aan wie het gezagsrecht is toegekend het kind niet feitelijk verzorgt en opvoedt. Voldoende is dat de met het gezag belaste persoon of instelling ervan blijk heeft gegeven zich overeenkomstig de inhoud van het bestaande gezagsrecht de belangen van het kind aan te trekken. De rechtbank komt tot het oordeel dat daarvan in deze zaak sprake is. Ook al werkt(e) de vader – al dan niet tijdelijk en voor langere periodes – in Engeland, hij heeft na het uiteengaan van partijen een omgangsregeling met de moeder afgesproken en zich ingespannen om contact met de minderjarige te behouden (conform de omgangsregeling). Het contact tussen de vader en de minderjarige vindt sinds enige tijd in ieder geval nog plaats via Skype. Hiernaast voldoet de vader kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige. Voorts heeft de vader in 2014 verweer gevoerd tegen het door de moeder ingediende verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor het reizen met de minderjarige naar Nederland en Griekenland en is de vader tijdens de zitting in Bulgarije waar de betreffende zaak werd behandeld aanwezig geweest. Ook is de vader verschenen op de hiervoor genoemde zitting van 14 oktober jl. en op de regiezitting in de onderhavige procedure. Hieruit blijkt dat de vader zich de belangen van de minderjarige aantrekt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de vader zijn gezag over de minderjarige voorafgaand aan de overbrenging naar Nederland nog uitoefende.