ECLI:NL:RBDHA:2015:14334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm op zorgbehoevende bijstandsgerechtigde samenwonend met zorg verlenend familielid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een zorgbehoevende meerderjarige bijstandsgerechtigde, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser ontving een uitkering op basis van de Participatiewet (Pw) en woonde samen met zijn meerderjarige zus, die hem zorg verleende. De rechtbank moest beoordelen of de kostendelersnorm, die per 1 juli 2015 op zijn uitkering werd toegepast, rechtmatig was. De eiser voerde aan dat de toepassing van de kostendelersnorm een ongerechtvaardigde inbreuk maakte op zijn gezinsleven en dat hij in een situatie van mantelzorg verkeerde, wat volgens hem niet in lijn was met het overheidsbeleid. De rechtbank oordeelde dat de wetgever bewust had gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op zorg verlenende en zorgbehoevende familieleden, en dat er geen ruimte was voor gemeentelijk beleid om hiervan af te wijken. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van de kostendelersnorm niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven beschermt. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/5493

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L. Plokker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juli 2015 in die zin wordt gewijzigd dat per die datum de kostendelersnorm op zijn uitkering wordt toegepast.
Bij besluit van 29 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten.
Eiser ontvangt een uitkering ingevolge de Pw. Hij woont in bij zijn meerderjarige zuster [naam] op het adres [adres] in [plaats 2] . Verweerder heeft eisers uitkering bij het primaire besluit met ingang van 1 juli 2015 verlaagd met toepassing van de kostendelersnorm. Dit besluit heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de kostendelersnorm zoals bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Pw op eiser van toepassing is, omdat hij met zijn meerderjarige zus in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Hierdoor kan eiser kosten met zijn zuster kan delen. De norm bedraagt voor hem 50 % van het wettelijk minimumloon.
2. Eiser voert in beroep aan dat zijn situatie een geval van mantelzorg betreft. Eiser heeft continue verzorging nodig en daarom heeft zijn zuster hem in huis genomen. Daarmee wordt voorkomen dat hij opgenomen moet worden en kan hij in een thuissituatie blijven wonen. Dit is volgens eiser conform de participatiegedachte en bespaart de gemeenschap veel geld. Eiser acht het in strijd met het huidige overheidsbeleid dat hierop een "mantelzorgboete" wordt gezet en ziet niet in waarom verweerder niet – zoals bij de AOW in soortgelijke gevallen – de korting op zijn uitkering achterwege heeft gelaten. Ook de Belastingdienst houdt bij de huurtoeslag rekening met zijn situatie, aldus eiser. Eiser stelt dat verweerder niet alleen zijn uitkering, maar ook die van zijn zuster heeft gekort. Wanneer zij het financieel niet meer redt, zal eiser moeten worden opgenomen in een inrichting. De toepassing van de kostendelersnorm levert aldus een inbreuk op het gezinsleven van eiser en zijn zuster op. Tot slot stelt eiser dat artikel 18 van de Pw, dat bepaalt dat de bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de rechthebbende, verweerder de bevoegdheid geeft om beleid ten behoeve van mantelzorgers vast te stellen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen ruimte is voor gemeentelijk beleid om in gevallen als die van eiser af te zien van toepassing van de kostendelersnorm. De wet schrijft dit dwingend voor, aldus verweerder.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser en zijn meerderjarige zuster [naam] samen op één adres wonen. Dit betekent dat voor eiser met ingang van 1 juni 2015 ingevolge artikel 22a, eerste lid, van de Pw de kostendelersnorm geldt. Dit houdt een korting van zijn recht op bijstand in volgens de in artikel 22a, eerste lid, van de Pw gegeven formule. Eiser heeft niet betwist dat verweerder dit percentage juist heeft berekend.
5.1
Het betoog van eiser dat toepassing van de kostendelersnorm een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het "family life" van hem en zijn zuster slaagt niet. De korting op zijn uitkering – en op die van zijn zuster – maakt zijn "family life" niet onmogelijk. Weliswaar heeft de keus om samen te wonen met een meerderjarige sinds 1 juni 2015 als consequentie dat die categorie van rechthebbenden maandelijks over minder inkomen beschikt, maar daar staat tegenover dat de kosten die anders alleen werden gedragen, nu kunnen worden gedeeld. Ook is het niet ondenkbaar dat deze rechthebbenden in de zorgkostensfeer nog voor vergoedingen ingevolge andere wettelijke regelingen in aanmerking komen. Er bestaan ten slotte speciale regelingen voor dat soort kosten. De enkele verlaging op basis van de kostendelersnorm van de Pw- uitkering is daarom niet voldoende om aan te nemen dat er in eisers geval sprake is van inmenging op zijn "family life" en daarmee strijd met artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Voor zover toepassing van de kostendelersnorm al een inmenging op eisers "family life" inhoudt, leidt deze inmenging niet tot een ontoelaatbare inbreuk op zijn "family life". Artikel 8, eerste lid, van het EVRM beoogt weliswaar het "family life" te beschermen en staten te dwingen zich te onthouden van inmenging daarop, maar het tweede lid van die bepaling maakt inmenging in de uitoefening van dit recht mogelijk, indien dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het economisch welzijn van het land. De rechtbank stelt vast dat de kostendelersnorm bij wet is voorzien (artikel 22a van de Pw) en uit de wetsgeschiedenis (TK 2013-2014, 33 801, 3, pagina 3) komt naar voren dat die bepaling in het belang van het economisch welzijn tot stand is gekomen; ter voorkoming van de situatie dat er in één huishouding door stapeling van uitkeringen het huishoudinkomen zo hoog zou worden dat daarmee meer dan alleen de noodzakelijke kosten worden gedekt. Dit betekent dat artikel 22a van de Pw geen ontoelaatbare inmenging inhoudt op eisers "family life" en er daarom niet in strijd is met artikel 8, eerste lid, van het EVRM.
5.2
Eisers betoog dat verweerder voor zijn speciale situatie beleid had moeten vaststellen op basis waarvan verweerder de toepassing van de kostendelersnorm in zijn geval achterwege had kunnen laten, volgt de rechtbank evenmin. Artikel 22a, eerste lid, van de Pw schrijft verweerder dwingend voor in welke gevallen en op welke wijze de kostendelersnorm moet worden toegepast. Uitzonderingen daarop zijn opgenomen in de leden drie en vier van die bepaling. Gesteld noch gebleken is dat één van die uitzonderingen zich in eisers situatie voordoen. De tekst van artikel 22a van de Pw biedt verweerder geen beleidsvrijheid. De Memorie van Toelichting bij artikel 22a van de Pw (TK 2013-2014, 33 801, 3, pagina 6) biedt daarvoor ook geen aanknopingspunt. Daaruit komt duidelijk naar voren dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op zorg verlenende en zorgbehoevende familieleden en voor de categorie van rechthebbenden waartoe eiser behoort niet langer een uitzondering te maken zoals de Wet werk en bijstand dat wel deed. Eiser ziet in artikel 18 van de Pw wel ruimte voor beleidsvrijheid en heeft dat standpunt onderbouwd door erop te wijzen dat er gemeentes zijn die aan kostendelers met niet verblijfsrechthebbende, partners bijzondere bijstand verstrekken bovenop de kostendelersnorm. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat ook hij buitenwettelijk beleid voert voor die gevallen, omdat van die categorie nu juist wordt aangenomen dat zij de kosten niet met hun partner kunnen delen, omdat die geen inkomen kan hebben. Volgens verweerder is de situatie van eiser daarmee niet te vergelijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding gezien om ook voor de situatie waarin eiser verkeert buitenwettelijk beleid vast te stellen. In de door eiser aangevoerde omstandigheden heeft verweerder eveneens geen aanleiding hoeven zien om via buitenwettelijk beleid de nadelige gevolgen van de kostendelersnorm voor hem weg te nemen. Aan de wet ligt ten grondslag dat personen die op één adres wonen voordelen hebben door kosten te delen. Die voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont en zijn ook aanwezig als sprake is van een zorgbehoefte. In het feit dat sprake is van mantelzorg kan om die reden geen aanleiding gevonden worden om van toepassing van de kostendelersnorm af te zien.
5.3
Eiser heeft een afschrift overgelegd van een brief van het Landelijk Platform GGz van 21 september 2015 aan de leden van de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer, waarin melding wordt gemaakt van de ongewenste gevolgen van de kostendelersnorm voor mantelzorgers. Volgens eiser heeft dit er inmiddels toe geleid dat de kostendelersnorm voor de AOW voorlopig is uitgesteld. Voor zover eiser hiermee heeft willen betogen dat hetzelfde zou moeten gelden voor de kostendelersnorm in de Pw, stelt de rechtbank vast, dat de wetgever de invoering van artikel 22a van de Pw niet heeft uitgesteld. Verweerder kon dan ook niet anders dan deze bepaling met ingang van 1 juni 2015 op eisers situatie toepassen.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, voorzitter, mr. B. Bastein en mr. N.S.M. Lubbe, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.