1.6Eiser heeft verweerder bij brief van 21 november 2014 gewezen op zijn rekest van 3 februari 2014 en nogmaals verzocht om te worden herbestemd bij het CZSK.
Bij besluit van 9 december 2014 heeft verweerder eisers verzoek van 3 februari 2014 afgewezen.
Eiser heeft bij brief van 15 januari 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 12 mei 2015 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het besluit van 9 december 2014 niet wordt herroepen en dat het bezwaar van eiser ongegrond wordt verklaard.
Eiser heeft bij brief van 19 juni 2015 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 12 mei 2015 ten grondslag gelegd
dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de besluiten van 24 september 2008 en 22 augustus 2013 en verwezen naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft niet onderbouwd dat sprake is van nova, die een herziening van de afwijzing van eisers rekest zouden kunnen rechtvaardigen. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat niet is gebleken van een concrete ondubbelzinnige toezegging door een ter zake beslissingsbevoegd persoon. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat het organisatiebelang zwaarder weegt dan eisers persoonlijk belang.
3 Eiser heeft aangevoerd dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 12a, eerste lid, onder b, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), te allen tijde een verzoek om wijziging van bestemming en indeling kan indienen. Derhalve is geen sprake van een verzoek om herziening van in rechte vaststaande besluiten.
Eiser stelt dat de indruk is gewekt dat het CZSK hem wilde behouden. Recentelijk heeft [loopbaanbegeleider], de loopbaanbegeleider van eiser bij het CZSK, nog per e-mail kenbaar gemaakt dat het vertrouwen er nog steeds is dat eiser heel goed kan worden gebruikt binnen de bedrijfsvoering NH-90NFH. Op basis hiervan en gelet op het feit dat eiser reeds zes jaar werkzaam was bij het CZSK mocht eiser er op vertrouwen dat niets de overgang naar het CZSK in de weg zou staan.
Eiser stelt dat niet is gebleken dat het om organisatorische redenen niet mogelijk is om de overgang naar het CZSK te maken. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt dat in het kader van fase-onderhoud daadwerkelijk behoefte bestaat om de NH90-functies te vullen, zodat het technisch personeel ervaring kan opdoen met het fase-onderhoud aan de NH90, en dat de overgang van eiser om die reden niet wenselijk is. Nagelaten is om aan te geven welke functies het betreft en of er, aan de hand van cijfers, een tekort aan technisch personeel is voor het fase-onderhoud. Het CZSK heeft kenbaar gemaakt dat er nog immer een tekort is aan goed gekwalificeerd B1.3 en B2 vliegtuigtechnici NH90 en dat er nog steeds vacatures zijn. Er dient juist een zwaarder gewicht te worden toegekend aan eisers persoonlijk belang.
4 Artikel 12a, eerste lid, van het AMAR luidt - ten tijde hier van belang - als volgt:
“De militair kan door Onze Minister worden bestemd voor een andere functie of groep van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd:
a. op zijn aanvraag, binnen het operationeel commando waarbij hij is ingedeeld;
b. op zijn aanvraag, bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij dat operationeel commando kan plaatsvinden;
c. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang van de dienst binnen het operationeel commando waar hij is ingedeeld;
d. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang van de dienst bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij dat operationeel commando kan plaatsvinden.”
5 Verweerder heeft desgevraagd ter zitting medegedeeld dat het standpunt dat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 4:6 van de Awb wordt verlaten. De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu hier sprake is van een eerste verzoek om herbestemming. De betreffende overwegingen van verweerder worden dan ook buiten beschouwing gelaten. De rechtbank zal bij haar oordeel wel de belangenafweging van verweerder betrekken, welke blijkens het bestreden besluit van 12 mei 2015 heeft plaatsgevonden.