ECLI:NL:RBDHA:2015:13913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing herbestemming binnen de krijgsmacht

In deze zaak heeft eiser, een sergeant der eerste klasse bij de Koninklijke Luchtmacht, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Defensie. Dit besluit, genomen op 12 mei 2015, verklaarde het bezwaar van eiser tegen een eerdere afwijzing van zijn verzoek om herbestemming naar het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) ongegrond. Eiser had eerder, op 3 februari 2014, verzocht om herbestemming, maar zijn verzoek werd afgewezen op basis van het feit dat hij geen rechtsmiddelen had aangewend tegen eerdere besluiten die zijn indeling betroffen. De rechtbank heeft op 30 november 2015 de zaak behandeld, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 2008 bij de Koninklijke Luchtmacht is aangesteld en dat hij in de loop der jaren verschillende functies heeft bekleed. Eiser heeft herhaaldelijk verzocht om herbestemming naar het CZSK, maar zijn verzoeken werden afgewezen op basis van organisatorische redenen en het ontbreken van een concrete toezegging. Eiser heeft aangevoerd dat hij recht heeft op herbestemming op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en dat er geen deugdelijke motivering is voor de afwijzing van zijn verzoek.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om herbestemming niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk vacatures zijn binnen het CZSK en dat eiser's kennis en ervaring niet verloren gaan voor de organisatie. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-- en dient het griffierecht van € 167,-- te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/4534 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.I. Biharie-Pronk).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 mei 2015, waarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 9 december 2014, houdende de afwijzing van zijn rekest om te worden herbestemd voor een functie binnen het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK), ongegrond is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser, thans sergeant der eerste klasse en aangesteld in fps fase 2, is bij besluit van 2 juli 2008 met ingang van 1 juli 2008 aangesteld bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht en ingedeeld bij de Koninklijke Luchtmacht (KLu). Eiser is bestemd voor de functie van onderofficier Vliegtuigonderhoudstechniek Chinook. Na opleiding en bij gelijkblijvende omstandigheden zal eiser worden geplaatst op vliegbasis (Vlb) [vliegbasis].
1.2
Bij besluit van 24 september 2008 is eiser medegedeeld dat hij op grond van organisatorische redenen wordt herbestemd voor de functiegroep Specialist Vliegtuigonderhoud Lynx. Na het slagen voor de militaire en vaktechnische opleiding wordt eiser geplaatst bij het Defensie Helikopter Commando (DHC) locatie [locatie x] ([locatie x]) [plaats]. Na het afstoten van de Lynx wordt eiser herbestemd voor een functie als Specialist Vliegtuigonderhoud bij een nader te bepalen helikoptertype.
1.3
Bij besluit van 22 augustus 2013 is eiser met ingang van 14 augustus 2013 de functie van SGT Technician B1-3 NH90 toegewezen, met als standplaats Vlb [plaats].
1.4
Eiser heeft bij rekest van 3 februari 2014 verzocht om herbestemming bij het CZSK.
1.5
Bij besluit van 22 juli 2014 is eiser met ingang van 8 mei 2014 de functie van Technician B1-3 Spec NH90 toegewezen, met als standplaats Vlb [plaats].
1.6
Eiser heeft verweerder bij brief van 21 november 2014 gewezen op zijn rekest van 3 februari 2014 en nogmaals verzocht om te worden herbestemd bij het CZSK.
Bij besluit van 9 december 2014 heeft verweerder eisers verzoek van 3 februari 2014 afgewezen.
Eiser heeft bij brief van 15 januari 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 12 mei 2015 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het besluit van 9 december 2014 niet wordt herroepen en dat het bezwaar van eiser ongegrond wordt verklaard.
Eiser heeft bij brief van 19 juni 2015 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 12 mei 2015 ten grondslag gelegd
dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de besluiten van 24 september 2008 en 22 augustus 2013 en verwezen naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft niet onderbouwd dat sprake is van nova, die een herziening van de afwijzing van eisers rekest zouden kunnen rechtvaardigen. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat niet is gebleken van een concrete ondubbelzinnige toezegging door een ter zake beslissingsbevoegd persoon. Ten slotte heeft verweerder overwogen dat het organisatiebelang zwaarder weegt dan eisers persoonlijk belang.
3 Eiser heeft aangevoerd dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 12a, eerste lid, onder b, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), te allen tijde een verzoek om wijziging van bestemming en indeling kan indienen. Derhalve is geen sprake van een verzoek om herziening van in rechte vaststaande besluiten.
Eiser stelt dat de indruk is gewekt dat het CZSK hem wilde behouden. Recentelijk heeft [loopbaanbegeleider], de loopbaanbegeleider van eiser bij het CZSK, nog per e-mail kenbaar gemaakt dat het vertrouwen er nog steeds is dat eiser heel goed kan worden gebruikt binnen de bedrijfsvoering NH-90NFH. Op basis hiervan en gelet op het feit dat eiser reeds zes jaar werkzaam was bij het CZSK mocht eiser er op vertrouwen dat niets de overgang naar het CZSK in de weg zou staan.
Eiser stelt dat niet is gebleken dat het om organisatorische redenen niet mogelijk is om de overgang naar het CZSK te maken. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt dat in het kader van fase-onderhoud daadwerkelijk behoefte bestaat om de NH90-functies te vullen, zodat het technisch personeel ervaring kan opdoen met het fase-onderhoud aan de NH90, en dat de overgang van eiser om die reden niet wenselijk is. Nagelaten is om aan te geven welke functies het betreft en of er, aan de hand van cijfers, een tekort aan technisch personeel is voor het fase-onderhoud. Het CZSK heeft kenbaar gemaakt dat er nog immer een tekort is aan goed gekwalificeerd B1.3 en B2 vliegtuigtechnici NH90 en dat er nog steeds vacatures zijn. Er dient juist een zwaarder gewicht te worden toegekend aan eisers persoonlijk belang.
4 Artikel 12a, eerste lid, van het AMAR luidt - ten tijde hier van belang - als volgt:
“De militair kan door Onze Minister worden bestemd voor een andere functie of groep van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd:
a. op zijn aanvraag, binnen het operationeel commando waarbij hij is ingedeeld;
b. op zijn aanvraag, bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij dat operationeel commando kan plaatsvinden;
c. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang van de dienst binnen het operationeel commando waar hij is ingedeeld;
d. bij gebleken noodzaak en met de instemming van de militair in het belang van de dienst bij een ander operationeel commando, waarbij ook indeling bij dat operationeel commando kan plaatsvinden.”
5 Verweerder heeft desgevraagd ter zitting medegedeeld dat het standpunt dat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 4:6 van de Awb wordt verlaten. De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu hier sprake is van een eerste verzoek om herbestemming. De betreffende overwegingen van verweerder worden dan ook buiten beschouwing gelaten. De rechtbank zal bij haar oordeel wel de belangenafweging van verweerder betrekken, welke blijkens het bestreden besluit van 12 mei 2015 heeft plaatsgevonden.
6.1
Bij het DHC zijn de luchtmacht- en marinehelikopters ondergebracht. Niet in geschil is dat het DHC twee locaties heeft, te weten [locatie x] en Vlb [plaats]. Op [locatie x] wordt, evenals op Vlb [plaats], vliegtuigonderhoud NH90 verricht. Op [locatie x] wordt personeel van het CZSK ingezet bij dit vliegtuigonderhoud.
6.2
De rechtbank overweegt dat verweerder eisers verzoek bij het - gehandhaafde - primaire besluit aanvankelijk heeft afgewezen op de grond dat het CLSK geen specialist NH90 functies heeft binnen [locatie x], en dat er wel functies en vacatures zijn op Vlb [plaats] binnen dit functiegebied. Hiermee heeft verweerder evenwel miskend dat eiser heeft gevraagd om herbestemming naar de Koninklijke Marine (KM)/het CZSK. Eiser heeft, gelet op zijn rekest van 3 februari 2014, juist niet verzocht om toewijzing van een functie binnen het CLSK met als standplaats [locatie x]. Voornoemd standpunt van verweerder kan derhalve niet worden gevolgd.
6.3
Verweerder heeft daarnaast gewezen op organisatiebelang. Aangezien eiser is aangesteld en opgeleid ten behoeve van het CLSK, is er voor het CLSK sprake van een organisatiebelang bij de invoering van de NH90 als nieuw wapensysteem.
In het thans bestreden besluit is het organisatiebelang nader aangevuld. Het organisatie-belang om technisch personeel met fase-onderhoud van de NH90 ervaring op te laten doen weegt zwaarder dan eisers persoonlijk belang. Verweerder heeft zich eerst in zijn verweerschrift met verwijzing naar cijferoverzichten nader op het standpunt gesteld dat het, gelet op de bezettingsgraad binnen het segment vliegtuigonderhoud (B1.3) - waartoe eiser behoort -, noodzaak is om eiser binnen dit segment te behouden.
De rechtbank overweegt dat eiser in zijn (herhaald) rekest van 21 november 2014 een uiteenzetting heeft gegeven van zijn loopbaan. Eiser is nagenoeg vanaf het begin van zijn aanstelling in 2008 tot in juli 2014 geplaatst geweest bij het CZSK op [locatie x] in verband met organisatiebelang. Reeds na het afstoten van de Lynx is eiser vanuit de KLu medegedeeld dat er voor hem geen functie beschikbaar was. Eiser heeft zelf stappen moeten ondernemen om de hem vervolgens toegezegde opleiding NH90 te kunnen volgen. Eiser heeft ter zitting medegedeeld dat hij eerst met het besluit van 22 augustus 2013 een regelnummer heeft gekregen - derhalve binnen de formatie is geplaatst - en dat hij voordien alleen op leerlingenfuncties is geplaatst. Dit was voor hem ook de reden om geen rechtsmiddelen aan te wenden tegen dit besluit. Voorts is hij tot in juli 2014 nagenoeg onafgebroken werkzaam geweest bij het CZSK op [locatie x]. Eiser is niet, zoals verweerder in zijn besluiten van 22 augustus 2013 en 22 juli 2014 heeft vermeld, sinds 14 augustus 2013 geplaatst op Vlb [plaats]. Verweerder heeft dit alles niet betwist.
Uit het voorgaande volgt reeds dat vanuit de KLu jarenlang is onderkend dat bij het CZSK op [locatie x] jarenlang personeelstekort bestond en behoefte bestond aan de inzet van eiser - ook met betrekking tot vliegtuigonderhoud NH90 - op [locatie x], derhalve niet op Vlb [plaats]. Dat er bij de KLu een organisatiebelang bestaat om technisch personeel ervaring te laten opdoen met fase-onderhoud NH90 kan hier niet aan afdoen, nu eiser juist door de KLu op grond van een ander organisatiebelang en ook voor vliegtuigonderhoud NH90, feitelijk elders is geplaatst.
6.4
In het e-mailbericht van [persoon A] van 6 mei 2015, dat zich bevindt onder de gedingstukken, is vermeld dat ten tijde van het nemen van het primaire besluit van 9 december 2014 is vernomen dat het CZSK geen vacatures heeft op [locatie x].
Eiser heeft in beroep een e-mailbericht van [loopbaanbegeleider], loopbaanbegeleider bij het CZSK op [locatie x], van 18 juni 2015 overgelegd, waarin is vermeld dat eiser een rekest mag indienen tot wijzing bestemming van CLSK naar CZSK. Voorts is vermeld dat er nog immer een tekort aan goed gekwalificeerd NH-90NFH B1.3 en B2 vliegtuigtechnici bestaat. Er zijn nog steeds vacatures binnen het dienstvak Technische Dienst.
In het e-mailbericht van [persoon B] van 28 augustus 2015, meegezonden als bijlage bij het verweerschrift van verweerder, is ten slotte een uiteenzetting gegeven over de bezettingsgraad op Vlb [plaats]. Voorts is benadrukt dat het haar ten zeerste bevreemdt dat het CZSK uitspraken doet over het overnemen van eiser naar CZSK. Dit is niet conform de afspraak dat men niet elkaars schaarse personeel ‘wegkaapt’ en dat er bij dergelijke verzoeken altijd contact wordt gezocht met de functietoewijzer van het OPCO waartoe de belanghebbende behoort. Uiteindelijk werkt iedereen voor Defensie en is het gezamenlijk doel een inzetbare krijgsmacht, aldus [persoon B].
De rechtbank overweegt dat de mededeling in het e-mailbericht van majoor Linders dat het CZSK geen vacatures heeft op [locatie x] niet nader is onderbouwd. Uit het door eiser overgelegde e-mailbericht van [loopbaanbegeleider] blijkt evenwel dat er bij het CZSK wel degelijk vacatures zijn voor B1.3 personeel, de categorie waartoe eiser behoort. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 6.3 is overwogen, had het op de weg van verweerder respectievelijk de Klu gelegen om in dit kader zelf contact op te nemen met CZSK teneinde het wederzijds organisatiebelang alsmede de bezettingsgraad te bespreken. Dit klemt te meer nu op [locatie x] zowel het DHC als het CZSK bemoeienis heeft met vliegtuigonderhoud NH90 en daartoe blijkbaar wordt samengewerkt. Hierbij is ook van belang dat eisers kennis en ervaring bij een herbestemming in die zin niet ‘verloren’ gaat voor de organisatie, maar zelfs behouden blijft omdat hij in de categorie B1.3 binnen het samenwerkingsverband van DHC en CZSK werkzaam blijft. Verweerder heeft zich slechts beperkt tot het organisatiebelang van de KLu. Bij het e-mailbericht van [persoon B] zijn cijferoverzichten van 25 augustus 2015 gevoegd. Hieruit blijkt dat op Vlb [plaats] drie van de zeven functies in de rang van sergeant/wachtmeester bij het B1.3 personeel vacant zijn. Het overige betoog in deze e-mail over de bezettingsgraad is, zoals verweerder ter zitting heeft erkend, niet verder terug te vinden in de bijgevoegde cijferoverzichten van DHC. Nu voorts niet blijkt dat de cijferoverzichten, voor zover hier al waarde aan kan worden gehecht, zien op de situatie ten tijde van het primaire besluit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de afwijzing van eisers verzoek ook op dit punt niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
7 Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit van 12 mei 2015 komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, omdat dit besluit niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank zal verweerder opdragen om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 974,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1. punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 487,- en met wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 mei 2015;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,--;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 167,--
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.