In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2015 uitspraak gedaan in een asielzaak van twee Noord-Koreaanse vrouwen, eiseressen, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, met als argument dat eiseressen een vestigingsalternatief in Zuid-Korea hadden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het asielrelaas van eiseressen geloofwaardig was, maar dat de staatssecretaris hen terecht een beschermingsalternatief in Zuid-Korea had tegengeworpen. De rechtbank overwoog dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat haar familieleden in Noord-Korea ernstige problemen zouden ondervinden als zij naar Zuid-Korea zou verhuizen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag op goede gronden had afgewezen, maar dat er een motiveringsgebrek was in de afwijzing van de aanvraag tot verlening van een afgeleide asielstatus. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor dat onderdeel en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 980,--.