Uitspraak
Voorlopige voorzieningen
Beschikking op het op 22 december 2014 ingekomen verzoek van:
[Y]
verblijvende te Nigeria,
[X]
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift
- de brief d.d. 19 januari 2015 van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 30 januari 2015, met bijlagen, van de zijde van de man.
Verzoek en verweer
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2004 te [huwelijksplaats] (Zwitserland).
- Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Canadese nationaliteit.
- De minderjarigen hebben de Nederlandse en de Canadese nationaliteit.
- Partijen hebben met de minderjarigen van 27 augustus 2007 tot 31 augustus 2012 in Nederland gewoond.
- De man is vervolgens voor de Nederlandse Ambassade in [plaatsnaam 1] , Libië, gaan werken.
- De vrouw is op 31 augustus 2012, in overleg tussen partijen, met de minderjarigen geëmigreerd naar Mali.
- De vrouw is op 29 december 2014 met de minderjarigen naar Madagaskar geëmigreerd, alwaar zij thans verblijven.
Beoordeling
Hetgeen vast staat met betrekking tot de situatie van de man en wat overigens door hem is aangevoerd, onder andere met betrekking tot de Nederlandse wetgeving en de specifieke regelingen daaromtrent ten aanzien van Nederlandse diplomaten, brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat er voor de toepassing van die regelingen wel van kan worden uitgegaan dat de man woonplaats heeft in Nederland. Iemands woonplaats valt echter niet zonder meer samen met zijn gewone verblijfplaats. Dat begrip in Brussel II bis dient naar het oordeel van de rechtbank ook voor diplomaten te worden uitgelegd aan de hand van de feitelijke omstandigheden van het geval. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.