ECLI:NL:RBDHA:2015:13321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
20 november 2015
Zaaknummer
AWB 15/9770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van visumaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiseres, van Soedanese nationaliteit, een aanvraag ingediend voor visumfacilitering. De verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, heeft de aanvraag aanvankelijk niet in behandeling genomen en eiseres heengezonden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Na het indienen van het bezwaar heeft verweerder de aanvraag alsnog in behandeling genomen en op 21 november 2014 het gevraagde visum verstrekt. Bij besluit van 16 april 2015 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, maar de proceskostenvergoeding die aan eiseres werd toegekend, was onderwerp van geschil. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een onterecht lagere wegingsfactor van 0,5 had toegekend aan de proceskostenvergoeding voor het indienen van een gemotiveerd bezwaarschrift, terwijl de standaardwegingsfactor 1 is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en heeft zelf in de zaak voorzien door de proceskostenvergoeding te verhogen naar € 490,-. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 980,- en het betaalde griffierecht van € 167,-. De uitspraak is gedaan op 18 november 2015 door rechter N.O.P. Roché, in aanwezigheid van griffier S.L.L. van den Akker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/9770
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 november 2015 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Soedanese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries, advocaat te Amsterdam),
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Op 29 oktober 2014 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot visumfacilitering ex artikel 5 van richtlijn 2004/38/EG ten behoeve van verblijf bij echtgenoot [naam echtgenoot] . Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen en heeft eiseres heengezonden. Eiseres heeft op 29 oktober 2014 op grond van artikel 72, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bezwaar gemaakt tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag.
Nadien heeft verweerder de aanvraag toch in behandeling genomen en heeft aan eiseres op 21 november 2014 het gevraagde visum verstrekt.
Bij besluit van 16 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 28 oktober 2015 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres gevolgd kan worden in haar standpunt dat de handelswijze van verweerder onrechtmatig was. Daarom heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Voor de bepaling van een redelijke kostenvergoeding heeft verweerder aansluiting gezocht bij het Besluit van 22 december 1993 houdende nadere regels betreffende de proceskostenveroordeling in bestuurlijke procedures (Besluit proceskosten bestuursrecht). Het besluit gaat uit van forfaitaire bedragen aan de hand van een puntenstelsel. Voor de indiening van een gemotiveerd bezwaarschrift wordt een procespunt toegekend ad € 487,-. Vervolgens wordt de wegingsfactor toegekend. In deze zaak wordt 0,5 procespunt toegekend voor het indienen van een gemotiveerd bezwaarschrift. Er wordt een bedrag van € 243,50 vergoed.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat, door uit te gaan van een procespunt van
€ 487,-, verweerder miskend heeft dat het forfaitaire bedrag per 1 januari 2015 is gewijzigd van € 487,- naar € 490,-. Voorts wordt in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom een wegingsfactor van 0,5 wordt toegekend. In het algemeen geldt dat voor een bezwaarschrift-procedure wegingsfactor 1 wordt toegekend. Er wordt vanuit gegaan dat een bezwaarschrift-procedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld, wat overeenkomt met 1 punt. In dit verband verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 maart 2006 (04/6299 AW en 04/6354). In deze uitspraak is tevens overwogen dat in geval er naar het oordeel van het bestuursorgaan sprake is van de categorie licht of zeer licht, dit door het bestuursorgaan gemotiveerd dient te worden. In het bestreden besluit is in het geheel niet gemotiveerd waarom 0,5 punt is toegekend in plaats van 1 punt. Gelet hierop is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
3.1
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat op grond van artikel IV, vierde lid, van de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014, nr. 591110, tot indexering van bedragen in de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit proceskosten bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken (de Regeling), voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar een bedrag van € 487,- van toepassing is, nu het bezwaarschrift vóór 1 januari 2015 is ontvangen.
3.2
Ter bepaling van de hoogte van het te vergoeden bedrag wordt vervolgens een wegingsfactor gehanteerd. In de aantekening bij de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht onder
C. Wegingsfactoren, onder punt 4. Wegingsfactoren (onderdeel C).a. Gewicht (onderdeel C1)staat vermeld dat als regel zaken zonder nadere motivering als ‘gemiddeld’ dus factor 1, worden aangemerkt. Een lichter onderscheidenlijk zwaarder gewicht moet worden gemotiveerd door het bestuursorgaan onderscheidenlijk de belanghebbende (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4665, rechtsoverweging 5.1). Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder aan het indienen van een gemotiveerd bezwaarschrift een lichter gewicht toegekend, namelijk 0,5 punt, zonder dit nader te motiveren. Bij brief van 22 oktober 2015 heeft verweerder dit erkend en heeft verweerder meegedeeld dat hij alsnog de gevraagde wegingsfactor 1 wil hanteren. De rechtbank ziet, gelet op voornoemde bijlage en uitspraak, geen reden om hierover anders te oordelen. De beroepsgrond treft aldus doel.
3. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid aanhef en onder b, Awb ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder op grond van artikel IV, vierde lid, derde volzin, aanhef en onder a, van de Regeling de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten dient te vergoeden tot een bedrag van € 490,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, wegingsfactor 1). Op grond van voornoemde bepaling geldt het nieuwe forfaitaire bedrag in geval de bestuursrechter de kostenvergoeding in bezwaar, in geval van een vernietiging van de beslissing op bezwaar, vaststelt.
5. De rechtbank acht voorts gronden aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
6. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 490,-;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser in beroep gemaakte proceskoten tot een bedrag van € 980,-;
- draagt verweerder op € 167,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 november 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel