ECLI:NL:RBDHA:2015:13234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
C/09/497150 / FA RK 15-7602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot kinderalimentatie, partneralimentatie en toevertrouwing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw verzocht om toevertrouwing van het minderjarige kind aan haar, vaststelling van voorlopige kinderalimentatie van € 750,- per maand, en partneralimentatie van € 4.000,- bruto per maand. Daarnaast vroeg zij om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man verzocht om het minderjarige kind aan hem toe te vertrouwen en het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan hem toe te kennen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw overwegend de zorg voor het minderjarige kind heeft gehad en dat het in het belang van het kind is dat hij aan de vrouw wordt toevertrouwd. De rechtbank oordeelde dat de vrouw geen inkomen heeft en dat de man een bruto jaarinkomen van € 110.000,- geniet. Op basis hiervan werd de voorlopige kinderalimentatie vastgesteld op € 750,- per maand. De rechtbank oordeelde ook dat de vrouw recht heeft op partneralimentatie van € 2.000,- bruto per maand, rekening houdend met de financiële situatie van de man.

De rechtbank heeft de man verplicht om de vrouw het gebruik van de echtelijke woning te verlenen en hem bevolen deze te verlaten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. N.B. Verkleij, kinderrechter, en mr. J.M. Molenaar als griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-7602
Zaaknummer: C/09/497150
Datum beschikking: 12 november 2015

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 28 september 2015 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.P. Lagerweij te Delft.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.H. in ’t Veld te Nuenen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier d.d. 23 oktober 2015 met bijlagen (brief + bijlagen 1 t/m 3), van
de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier d.d. 23 oktober 2015 met bijlagen (4 t/m 6) van de zijde van de
vrouw.
Op 23 oktober 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun advocaten. De vrouw is voorts bijgestaan door een tolk in de taal Bahasa Indonesia, mevrouw [naam] .

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
- het minderjarige kind van partijen aan de vrouw wordt toevertrouwd;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 750,- per maand wordt vastgesteld, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van € 4.000,- bruto per maand wordt vastgesteld, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de vrouw gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , met inbegrip van de inboedel, met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
- te verstaan dat de man de aan de echtelijke woning verbonden lasten voor zijn rekening zal nemen en zal betalen, zonder nadere verrekening met de vrouw bij de boedelscheiding;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man thans zelfstandig dat:
- het minderjarige kind van partijen aan de man wordt toevertrouwd;
- de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , met het bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] .
  • Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
- Zowel de man als de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.

Beoordeling

De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of de vrouw full time werkzaamheden verricht uit hoofde van een arbeidsovereenkomst met het bedrijf van de man, [naam B.V.] , een bedrijf dat voedingsproducten uit Indonesië importeert. De beantwoording van deze vraag is van invloed op verschillende kwesties die in deze voorlopigevoorzieningenprocedure een rol spelen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw op de loonlijst van [naam B.V.] staat voor 40 uur per week. Uit hoofde daarvan krijgt zij maandelijks € 1.500,- netto op haar rekening gestort. De man stelt dat de vrouw daadwerkelijk 40 uur per week werkt. Volgens de vrouw werkt zij feitelijk helemaal niet in het bedrijf van de man en boekt de man iedere maand (vrijwel) het hele bedrag van € 1.500,- terug naar een rekening van hemzelf.
Ter zitting heeft de man op de vraag wat de vrouw precies doet in zijn bedrijf, verklaard dat zij af en toe thuis pakketjes voor het bedrijf in ontvangst neemt, omdat het bedrijf is gevestigd op zijn woonadres. Zij staat ook leveranciers te woord, die veelal Indonesisch spreken, net als de vrouw. Vroeger werkte de vrouw ook in zijn magazijn in [plaats] , maar de laatste tijd komt dat niet meer voor. Hij boekt de aan de vrouw uitbetaalde bedragen terug naar een eigen rekening, omdat de vrouw er een dure levensstijl op na houdt, aldus de man, en hij die anders niet kan betalen.
De vrouw heeft bevestigd dat zij in het verleden wel eens stickers heeft geplakt e.d. in het magazijn van de man en dat zij inderdaad af en toe pakketjes in ontvangst neemt of mensen te woord staat, omdat zij altijd thuis is. Zij heeft kopieën van (internet)bankafschriften overgelegd, waaruit de terugboekingen blijken.
Op grond van deze informatie is naar het oordeel van de rechtbank voorshands voldoende aannemelijk dat de vrouw niet daadwerkelijk 40 uur, of zelfs enig te kwantificeren aantal uren, werkzaam is in het bedrijf van de man en dat aan haar niet werkelijk loon wordt uitbetaald. Dat betekent dat er van moet worden uitgegaan dat er sprake is van een fictieve arbeidsovereenkomst, met het oog op – onterecht genoten – fiscale voordelen.
Voorts zal de rechtbank de stelling van de man bespreken dat hij al jarenlang vanuit zijn woning werkt, zodat hij belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning gedurende de echtscheidingsprocedure.
De vrouw heeft deze stelling van de man betwist onder overlegging van Whatsapp-berichten tussen de man en een derde, waaruit blijkt dat de man bezig is de woning zo in te richten dat de indruk wordt gewekt van een kantoor aan huis. Daarmee ter zitting geconfronteerd heeft de man hiervoor geen bevredigende verklaring gegeven. Reeds op grond van deze berichten dient de stelling van de man te worden verworpen. Bovendien zijn partijen het er over eens – zoals hiervoor overwogen – dat de vrouw thuis pakketjes voor het bedrijf van de man aanneemt en klanten of leveranciers te woord staat, zodat de man kennelijk veel van huis is.
Gelet op het voorgaande moet het betoog van de man dat de vrouw, gelet op haar 40-urig dienstverband, niet overwegend thuis is en dat beide partijen evenveel zorg voor het minderjarige kind van partijen voor hun rekening hebben genomen, van de hand worden gewezen. De rechtbank houdt het ervoor dat de vrouw vrijwel full time voor de minderjarige heeft gezorgd en dat zij geen bron van inkomsten heeft.
De man heeft zich verder beroepen op een (tot tweemaal toe) door de vrouw ondertekend ouderschapsplan, waarin zij ermee instemt dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben, en een convenant waarin zij afstand doet van partneralimentatie en pensioenverevening. De vrouw heeft erkend dat zij deze stukken heeft getekend, maar aangevoerd dat zij dit onder dwang, bedreiging en misbruik van omstandigheden heeft gedaan.
Gelet op de situatie van de vrouw roepen de afspraken in de bewuste stukken (waar de rechtbank overigens niet over beschikt) direct vraagtekens op. De rechtbank heeft partijen ter zitting gevraagd naar de gang van zaken met betrekking tot de ondertekening van deze stukken.
De man heeft ter zake verklaard dat hij de vrouw op een avond heeft meegedeeld dat zij de volgende dag naar [plaats] zouden gaan om de echtscheiding te regelen. Tijdens de lunch in een restaurant heeft de verzekeringsagent van de man, [naam] , zich bij partijen gevoegd en de vrouw uitleg gegeven over wat er in de concept-stukken stond. [naam] spreekt volgens de man Indonesisch. Vervolgens zijn partijen naar [naam] gereden, een advocaat in [plaats] , wiens naam de man van vrienden had gekregen en met wie hij de telefonische contacten had onderhouden. [naam] heeft de vrouw gevraagd of zij het eens was met de concepten en de vrouw heeft daar aldus bevestigend op geantwoord, aldus de man. Namens de man is aangevoerd dat de vrouw ook al wist wat er in de concepten stond, omdat deze overeenstemden met eerdere door de vrouw getekende stukken.
De vrouw heeft verklaard dat zij door de man was gevraagd om mee te gaan naar [plaats] om aldaar iets te ondertekenen; het zou gaan om verzekeringspapieren. Daarna kwam er echter een e-mail binnen van de advocaat van de man waaruit bleek dat het ging om het regelen van de echtscheiding, aldus de vrouw. Zij wilde toen eerst telefonisch contact opnemen met haar advocaat. Dit werd haar echter verboden door de man, omdat dit verkwisting van geld zou zijn. Bij het gesprek in [plaats] was een zekere [naam] aanwezig. Verder waren de man en de advocaat van de man aanwezig. De advocaat van de man heette [naam] . [naam] vroeg aan de vrouw of zij het allemaal begreep. De vrouw zei dat ze het niet begreep, maar de man zei dat ze het allemaal wel begreep. De vrouw voelde zich onder druk gezet en toen haar werd gevraagd om te ondertekenen heeft zij dit gedaan. Op de vraag wat maakt dat zij zich onder druk gezet voelde, heeft de vrouw geantwoord dat de man haar bang had gemaakt op de weg naar de afspraak toe. De man had op weg naar [plaats] in de auto tegen haar gezegd dat zij naar de gevangenis zou gaan als ze niet zou tekenen, aldus de vrouw.
De rechtbank constateert dat door geen van partijen is gesteld en dat ook anderszins niet is gebleken dat [naam] de vrouw heeft meegedeeld wat er in de betreffende stukken stond en dat hij zich er buiten aanwezigheid van de man en de heer [naam] van heeft vergewist dat de vrouw begreep wat er in de stukken stond en dat zij het daarmee eens was.
Wat er verder zij van de door de vrouw gestelde bedreigingen, het is duidelijk dat zij niet vóór ondertekening van de onderhavige stukken onafhankelijk advies heeft ingewonnen of heeft kunnen inwinnen, nu zij ook in de lezing van de man pas de avond voor de bijeenkomst in [plaats] van die afspraak op de hoogte is gebracht en zij de te ondertekenen, in het Nederlands opgestelde stukken slechts met de man en een adviseur van de man heeft besproken en heeft kunnen bespreken, terwijl ook volgens de man de vrouw nauwelijks Nederlands spreekt. Reeds om die reden kan worden vastgesteld dat geen sprake is van “informed consent”.
De advocaat van de vrouw heeft voorts in het verzoekschrift de gang van zaken rond de ondertekening van een eerder ouderschapsplan en convenant met dezelfde inhoud en rond de indiening en intrekking van een eerder verzoekschrift voorlopige voorzieningen beschreven. Daarbij heeft hij een brief overgelegd, die de indruk wekt afkomstig te zijn van de vrouw en waarin zij verklaart dat zij niet heeft begrepen wat er in het (eerste) verzoekschrift stond en dat zij de inhoud van het ouderschapsplan en convenant wel degelijk kende. Deze brief is in het Nederlands opgesteld en er is ook een Indonesische vertaling overgelegd. Reeds op grond van het taalgebruik was het de advocaat aanstonds duidelijk dat de vrouw deze brief niet zelf kan hebben geschreven. Uiteindelijk heeft de advocaat van de vrouw het betreffende verzoekschrift op 1 juni jl. ingetrokken, na een persoonlijk onderhoud met de vrouw waarbij ook de eerdergenoemde [naam] , volgens de advocaat van de vrouw onder de valse naam [naam] en naar eigen zeggen als vertrouwenspersoon van de vrouw, aanwezig was. Vervolgens is door [naam] een gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.
De betreffende gang van zaken is door de man niet weersproken, anders dan met de stelling dat de vrouw wist wat zij ondertekende en dat ondertekening geheel uit vrije wil is geschied.
Gelet op het ouderwetse Nederlandse taalgebruik en de wijdlopige stijl in de hiervoor genoemde brief is ook voor de rechtbank evident dat de vrouw deze niet zelf kan hebben geschreven. Deze brief, evenals de pogingen van de man om de indruk te wekken dat hij vanuit huis werkt, alsmede het feit dat er op essentiële momenten steeds een adviseur van de zijde van de man bij de vrouw aanwezig was, geven grond aan het vermoeden dat de man de vrouw van onafhankelijk advies heeft afgehouden en, als gevolg van de van hem afhankelijke positie van de vrouw, ook heeft kunnen afhouden. De rechtbank is dan ook voorshands van oordeel dat in ieder geval voldoende is gebleken van misbruik van omstandigheden bij de ondertekening van het ouderschapsplan en convenant en dat de vrouw om die reden niet aan haar handtekening onder de bewuste stukken kan worden gehouden.
De rechtbank zal, met inachtneming van het voorgaande, nu de over en weer gedane verzoeken bespreken.
Toevertrouwing minderjarige
De rechtbank acht het, nu zij er van uitgaat dat de vrouw overwegend de zorg voor de minderjarige heeft gehad, het meest in het belang van de minderjarige dat hij aan de vrouw wordt toevertrouwd.
Uitsluitend gebruik echtelijke woningMede in verband met de toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw zal de rechtbank ook het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw toewijzen. Nu de man al langere tijd in Nederland is, hier ook familie heeft wonen en een bedrijf heeft, is aannemelijk dat hij meer familieleden, vrienden, bekenden of zakenrelaties heeft bij wie hij terecht kan dan de vrouw. Ter zitting heeft de man nog verklaard dat hij met behulp van e‑mail en zijn telefoon ook van huis uit werkt. Dit staat niet aan toewijzing van het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw in de weg, nu de man met deze middelen ook vanaf een andere plaats kan werken.
Kinderalimentatie
Behoefte van de minderjarige
De rechtbank neemt voor het bepalen van de behoefte van de minderjarige het netto gezinsinkomen van partijen in aanmerking. Bij de bepaling van de hoogte hiervan zal de rechtbank alleen kijken naar het inkomen van de man, omdat zij ervan uitgaat dat de vrouw geen inkomsten heeft. De rechtbank zal ervan uitgaan dat de man een bruto jaarinkomen geniet van € 110.000,- per jaar, nu uit de stukken blijkt dat er in de afgelopen drie jaren steeds een bedrag van € 120.000,- als management fee is betaald door [naam B.V.] BV aan de holding van de man. De rechtbank zal niet het gehele bedrag als bruto jaarinkomen aanmerken, maar een deel hiervan (€ 10.000,-) in redelijkheid als kosten aanmerken. Bij gebreke van jaarstukken en aangiften inkomstenbelasting van de man over de afgelopen drie jaren heeft de rechtbank geen andere aanknopingspunten.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man dat hij zijn inkomen als gevolg van teruglopende bedrijfsresultaten onlangs heeft moeten verlagen tot € 3.675,- bruto per maand nu hij dit verweer onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Een verklaring van de boekhouder van de man omtrent de noodzaak daarvan, opgesteld na de indiening van het onderhavige verzoekschrift, is in dit verband niet voldoende. Dit bedrag is ook niet te rijmen met het feit dat de man voor de op zijn naam staande woning een jaarlijkse rentelast heeft van € 40.032,46 (gegevens 2014). Voorts geldt dat de rechtbank ervan uitgaat dat in de werkmaatschappij kosten worden afgetrokken die niet werkelijk worden gemaakt (zoals voor de gestelde arbeidsovereenkomst van de vrouw).
De rechtbank berekent het netto gezinsinkomen van partijen, op basis van het voornoemde bruto jaarinkomen van de man, rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting voor werkenden, op € 4.888,- per maand.
De rechtbank bepaalt het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige aan de hand van de tabel eigen aandeel bijdrage kosten van kinderen uit het Tremarapport derhalve op afgerond € 782,- per maand.
Draagkracht
De rechtbank zal, nu de vrouw geen inkomen heeft, alleen rekening houden met de draagkracht van de man.
De rechtbank gaat voor de berekening van de financiële draagkracht van de man – zoals hiervoor besproken – uit van een netto besteedbaar inkomen van € 4.888,- per maand.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70. De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 875)] op afgerond € 1.783,- per maand.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind van € 750,- per maand – zoals door de vrouw verzocht – redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Partneralimentatie
Behoefte van de vrouw
De rechtbank zal voor de berekening hiervan aansluiting zoeken bij het netto gezinsinkomen zoals hiervoor bepaald op € 4.888,-.
Op grond van de Hofnorm, de vuistregel waarbij de totale behoefte van een echtgenoot wordt gesteld op 60% van het netto gezinsinkomen, bedraagt de netto behoefte van de vrouw afgerond € 2.933,- per maand.
Draagkracht
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van een inkomen van € 4.888,- netto per maand zoals hiervoor overwogen. De rechtbank houdt voorts rekening met:
  • de fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 40.032,- per jaar;
  • de bijtelling eigen-woningforfait van € 4.845,- (op basis van de WOZ-waarde van € 646.000,-) per jaar;
  • nominale premie basisverzekering Zorgverzekeringswet van € 117,- per maand;
  • kinderalimentatie van € 750,- per maand.
De rechtbank houdt geen rekening met de kosten van buitenschoolse opvang, nu de vrouw de zorg voor de minderjarige geheel kan dragen. De door de man gestelde noodzaak van de buitenschoolse opvang – de minderjarige zou volgens de school beter Nederlands moeten leren – is niet onderbouwd. Bovendien niet valt in te zien dat dit doel niet op een minder kostbare wijze zou kunnen worden bereikt.
Voor de man geldt in het kader van deze draagkrachtberekening de bijstandsnorm voor een alleenstaande, te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent van € 227,- per maand en het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie zorgverzekering van € 39,-. Voorts geldt een draagkrachtpercentage van 60.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 2.000,- bruto per maand redelijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is, nu partijen bij dat bedrag een ongeveer gelijke vrije ruimte overhouden.
Lasten echtelijke woning
De echtelijke woning staat op naam van de man, zodat hij verplicht is de daaraan verbonden eigenaarslasten te voldoen. Deze lasten zijn ook meegenomen in de hiervoor genoemde berekening van de draagkracht van de man. De rechtbank zal het betreffende verzoek van de vrouw bij gebrek aan belang afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] – met inbegrip van de inboedel – en beveelt mitsdien dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
bepaalt dat de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
bepaalt de som welke de man met ingang van heden voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op € 2.000,- per maand en die tot verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 750,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.B. Verkleij, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. J.M. Molenaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2015.