ECLI:NL:RBDHA:2015:13199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
AWB 15/1193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan een Oekraïense nationaliteit

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 oktober 2015, wordt de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, van Oekraïense nationaliteit, heeft haar aanvraag ingediend op basis van de vrees voor vervolging in Oekraïne, maar de rechtbank oordeelt dat de door haar gestelde vrees onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de situatie in Oekraïne niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er voor haar persoonlijk feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven tot vrees voor vervolging. De rechtbank wijst op een motiveringsgebrek van de zijde van verweerder, die niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, waarbij verweerder de motivering moet aanvullen met inachtneming van de door eiseres ingebrachte stukken en argumenten. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1193

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1980] , van Oekraïense nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 december 2014 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 10 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter het beroep verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, en het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.Eiseres is afkomstig uit de Oekraïne en heeft zich op 9 december 2014 gemeld bij de Nederlandse autoriteiten voor het indienen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 10 december 2014 heeft zij de aanvraag ingediend.
2. Aan haar aanvraag heeft eiseres, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is op 25 september 2012 naar Nederland gekomen om samen te gaan wonen met haar Nederlandse man en kinderen. Het was haar bedoeling om een verblijfsvergunning regulier aan te vragen, maar eiseres voldeed (nog) niet aan de toelatingseisen. Inmiddels is er in Oekraïne een burgeroorlog ontstaan, waardoor eiseres zich kwalificeert als refugé sur place. Eiseres heeft niemand in Oekraïne en kan nergens naar toe. De stad waar eiseres vandaan komt, Donetsk (Donbas-regio) is volledig gebombardeerd en haar ouders zijn naar Rusland gevlucht. Verder is haar binnenlandse paspoort ingetrokken door de Oekraïense autoriteiten en heeft eiseres gehoord dat haar vader bedreigd is omdat haar man een klacht had ingediend tegen deze intrekking. Eiseres vreest hierdoor ook voor de Oekraïense autoriteiten. In Donetsk is geen overheid meer die eiseres zou kunnen beschermen. Daarbij komt dat eiseres niet meer via de luchthaven van Donetsk kan terugkeren, nu deze volledig is verwoest. Terugreizen kan alleen nog via de luchthaven van Kiev. In dat deel van Oekraïne zal zij worden beschouwd als vijand wegens haar herkomst uit de regio Donetsk en haar Russische spraak.
3. Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag). Daarbij wordt vooropgesteld dat de algehele situatie in Oekraïne niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling aan te merken zijn. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er voor haar persoonlijk feiten en omstandigheden zijn die voor haar vrees voor vervolging opleveren. Eiseres komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.
Verweerder heeft verder aan het besluit ten grondslag gelegd dat de situatie in Oekraïne, meer in het bijzonder in de regio Donbas, niet zodanig is dat sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en/of artikel 15, aanhef en onder c van Richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Kwalificatierichtlijn). De individuele omstandigheden van eiseres zijn eveneens onvoldoende voor een geslaagd beroep op voornoemde artikelen. Eiseres komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar relaas, dat geloofwaardig is geacht, niet leidt tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres stelt dat zij haar vrees voldoende heeft geïndividualiseerd en verwijst hiervoor naar haar relaas. In aanvulling op haar relaas heeft eiseres eerst in beroep gesteld dat zij bij terugkeer het risico loopt om opgeroepen te worden voor militaire dienst. Eiseres heeft principiële gewetensbezwaren tegen de dienstplicht. Zij wil op geen enkele wijze verantwoordelijk zijn voor burgerdoden. In geval van dienstweigering staat eiseres een forse gevangenisstraf onder erbarmelijke omstandigheden te wachten.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres niet ter discussie staat, maar dat haar vrees onvoldoende zwaarwegend wordt geacht. Eiseres heeft haar vrees onvoldoende geïndividualiseerd. Verder maken de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden niet dat zij op grond van artikel 3 van het EVRM in aanmerking komt voor verblijf.
6. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is en; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan: 1. de doodstraf of executie; 2. foltering, onmenselijke vernederende behandeling of bestraffing, of; 3. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
7. Uit artikel 1, onder A, van het Vluchtelingenverdrag volgt dat sprake is van vluchtelingschap in het geval dat betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
8. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de wet afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op grond van de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden, waarover zij tijdens haar relaas heeft verklaard geen gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging in Oekraïne dan wel voor behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank neemt hierbij allereerst in aanmerking dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiseres enkel vermoedens heeft geuit over haar gestelde vrees in verband met de oorlog. Eiseres heeft haar vrees niet voldoende geïndividualiseerd en onderbouwd. Eiseres heeft in het nader gehoor verklaard nooit problemen te hebben ondervonden vanwege bijvoorbeeld haar geloof, etnische afkomst, nationaliteit of politieke overtuiging. Verder heeft eiseres verklaard nimmer gearresteerd of gedetineerd te zijn geweest.
Wat betreft de stelling van eiseres dat haar paspoort is ingenomen door de autoriteiten heeft verweerder terecht overwogen dat dit niet duidt op een daad of intentie tot vervolging van eiseres, nu uit de gehoren van eiseres en de aanvullingen daarop blijkt dat het paspoort is ingenomen op grond van een in Oekraïne geldende wettelijke verplichting op het gebied van huisvesting. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat haar vader bedreigd is door de Oekraïense autoriteiten vanwege de klachtbrief van haar man wordt overwogen dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat hieruit niet blijkt dat eiseres te vrezen heeft voor de Oekraïense autoriteiten. Eiseres heeft verklaard dat zij van haar man gehoord heeft dat haar vader bedreigd is. Zij weet niet wat deze bedreiging heeft ingehouden. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat tussen de klacht van haar man en de bedreiging van haar vader een causaal verband bestaat. Bovendien was deze bedreiging, ervan uitgaande dat deze heeft plaatsgevonden, niet (mede) gericht tegen eiseres. Gelet op hetgeen eiseres heeft verklaard heeft verweerder aldus terecht geconcludeerd dat de bedreiging van haar vader onvoldoende is om de door eiseres gestelde vrees voor vervolging aannemelijk te achten.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij het risico loopt te worden opgeroepen voor militaire dienst. Zij heeft aldus nieuwe asielmotieven aangevoerd, die geen verband houden met het in het kader van de aanvraag afgelegde relaas. Artikel 8:69, eerste lid, van de Awb noch artikel 83 van de Vw 2000 heeft hierop betrekking, zodat beoordeling van die motieven en de dienaangaande overgelegde stukken niet in de onderhavige procedure kan plaatsvinden.
Verweerder heeft over de stelling van eiseres dat zij vreest terecht te komen in een filtratiekamp terecht geoordeeld dat dit enkel gebaseerd is op vermoedens en deze vrees niet geconcretiseerd of onderbouwd is.
De beroepsgronden slagen dan ook niet.
10. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder heeft dit standpunt onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. Eiseres stelt dat de situatie in de Donbas-regio na juli 2014 dermate is verslechterd dat er inmiddels wel sprake is van een dergelijke uitzonderlijke situatie. Eiseres verwijst daarbij naar brieven van Vluchtelingenwerk van 16 februari 2015, 2 maart 2015 en 1 juni 2015. Bij deze brieven zijn een groot aantal bijlagen gevoegd. Deze bijlagen bestaan onder andere uit rapporten van de UNHCR van 1 juli 2014 en 15 januari 2015, rapporten en berichten van andere organisaties en nieuwsberichten. In de Donbas-regio zijn inmiddels burgerdoden gevallen en er is daar geen overheid meer die eiseres zou kunnen beschermen.
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zich in Oekraïne, meer in het bijzonder in de regio Donbas, geen uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn voordoet. Voor een geslaagd beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn moet het gaan om ‘the most extreme cases of general violence’. Hiervan is naar het oordeel van verweerder geen sprake. Ter motivering van deze stelling heeft verweerder in het bestreden besluit waarin het voornemen is ingelast verwezen naar het Country Report on Human Rights Practices 2013-Ukraine van de United State Department of State van 27 februari 2014 en een niet gepubliceerde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 22 december 2014 (zaaknummer ABW 14/26111 e.v.). In zijn verweerschrift heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1104), waarin de ABRvS heeft geoordeeld dat er in de periode tot en met juli 2014 geen sprake was van een uitzonderlijke situatie als bedoel in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3 van de Vw. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat na voormelde uitspraak van de ABRvS de situatie in Oekraïne niet veel veranderd is. Uit de stukken waarnaar eiseres heeft verwezen blijkt niet dat sprake is van een wezenlijke andere situatie. Eerst wanneer de situatie wezenlijk is veranderd moet verweerder zich opnieuw beraden.
12. De rechtbank merkt het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn aan als een beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. In die bepaling is artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn sinds 1 juli 2010 geïmplementeerd.
13. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS (zie onder meer voornoemde uitspraak van 1 april 2015) beoogt artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapende conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op de in dat artikelonderdeel bedoelde bedreiging. Deze situatie valt onder de ‘most extreme case of general violence’ bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 juli 2008, nr. 25904/07, N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk. Bij de beoordeling of zich een uitzonderlijke situatie als vorenbedoeld voordoet is onder meer van belang of: 1) de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot; 2) het gebruik van dergelijke middelen van geweldpleging wijdverspreid is; 3) het gewapend conflict al dan niet is beperkt tot bepaalde gebieden; 4) het al dan niet aanwezig zijn van een veiligheidsstructuur, alsmede; 5) het aantal burgers dat slachtoffer is geworden van het geweld dan wel als gevolg daarvan ontheemd is geraakt. Een vreemdeling kan aanspraak op bescherming ontlenen aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw indien hij erin slaagt aannemelijk te maken dat sprake is van vorenbedoelde uitzonderlijke situatie.
14. Uit de uitspraak van de ABRvS van 21 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:35) volgt dat de rechtbank ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd ter staving van een reeds in de bestuurlijke fase aangevoerd asielmotief.
15. In voornoemde uitspraak van 1 april 2015 heeft de ABRvS overwogen dat verweerder zich met de in die uitspraak onder 1.4. weergegeven motivering, anders dan de rechtbank had overwogen, terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdelingen gelet op de inhoud van de stukken niet aannemelijk hebben gemaakt dat zich in Oekraïne, in het bijzonder in de regio Donetsk, ten tijde van de behandeling van die zaak in juli 2014 voormelde uitzonderlijke situatie voordeed.
16. Met inachtneming van hetgeen onder 13. tot en met 15. staat en gelet op de gedingstukken alsook het verhandelde ter zitting is de rechtbank in de eerste plaats van oordeel dat verweerder in de bestuurlijke fase ten onrechte heeft nagelaten het met stukken onderbouwde beroep van eiseres op artikel 15, aanhef en onder c. van de Kwalificatierichtlijn met betrekking tot de situatie in Oekraïne tot en met de datum van het bestreden besluit te toetsen aan de hand van de onder 13. vermelde criteria. Het bestreden besluit ontbeert een op deze stukken gespitste standpuntbepaling. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook in beroep ten onrechte heeft nagelaten om aan de hand van vorenbedoelde criteria en op basis van de stukken waarnaar eiseres in beroep heeft verwezen een gemotiveerd standpunt in te nemen over de situatie in Oekraïne tot en met de dag van de zitting van de rechtbank op 16 juni 2015. Verweerder heeft zich slechts op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat de situatie in het oosten van Oekraïne na juli 2014 wezenlijk is veranderd.
17. Gelet op het voorgaande kleeft aan het besluit een motiveringsgebrek. Het besluit is daarom in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
18. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
19. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder in ieder geval de motivering aanvullen, waarbij verweerder al hetgeen eiseres tot aan de zitting van deze rechtbank, 16 juni 2015, heeft ingebracht, waaronder het rapport van de UNHCR van 15 januari 2015, dient te betrekken, en ook de van belang zijnde punten zoals weergegeven onder 13. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
20. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank de gemachtigde in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzitter, M. Ramsaroep en mr. H. Gorter, rechters, in aanwezigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.