ECLI:NL:RBDHA:2015:13005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering functietoewijzing junior P&O adviseur aan militair

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een militair ingedeeld bij het Commando Landstrijdkrachten (CLAS), en de Minister van Defensie. De eiser had gesolliciteerd naar de functie van junior P&O adviseur, maar zijn aanvraag werd afgewezen. De Minister van Defensie had in een eerder besluit, gedateerd op 3 november 2014, meegedeeld dat de functie niet aan eiser zou worden toegewezen, omdat hij niet bevorderd kon worden tot de rang van luitenant, wat een vereiste was voor de functie. Dit besluit werd in een later besluit op 14 april 2015 bevestigd, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 28 september 2015 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn gebrek aan uitzendervaring hem niet in redelijkheid kon worden tegengeworpen. Eiser stelde dat hij wel had geopteerd voor uitzendingen, maar telkens was afgewezen. De rechtbank overwoog dat de Minister van Defensie discretionaire bevoegdheid heeft bij functietoewijzing en dat de toetsing door de rechtbank terughoudend dient te zijn. De rechtbank concludeerde dat de Commandant CLAS bevoegd was om te beslissen over de bevordering van eiser en dat de C-KMar terecht had besloten om geen medewerking te verlenen aan de indeling van eiser bij de KMar.

De rechtbank oordeelde dat de Minister in redelijkheid had kunnen besluiten om eiser af te wijzen voor de functie van junior P&O adviseur. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van de Minister bij functietoewijzing en de voorwaarden waaronder militairen kunnen worden bevorderd en geplaatst in functies binnen de krijgsmacht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/3206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.I. van Os),
en

de Minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Riezebos).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de functie van junior P&O adviseur niet aan hem wordt toegewezen.
Bij besluit van 14 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is als militair ingedeeld bij het Commando Landstrijdkrachten (CLAS) en heeft de rang van [functie] . Hij heeft gesolliciteerd op de vacature junior P&O adviseur (de gewenste functie) bij de [organisatie] . Deze vacature is opengesteld van 23 juni 2014 tot en met 14 juli 2014 en betreft een functie in de rang van luitenant. In de vacaturetekst is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
  • Voor militairen van een ander operationeel commando (OPCO) geldt dat, indien horizontale functietoewijzing niet tot het gewenste resultaat leidt, zal worden bekeken of verticale functietoewijzing volgens de geldende loopbaanregels voor het betreffende OPCO tot de mogelijkheden behoort.
  • Voor militairen van een ander OPCO geldt tevens dat functietoewijzing plaatsvindt voor een functieduur bij de KMar.
Uit het primaire besluit, waarbij eiser is afgewezen voor de gewenste functie, blijkt dat op 25 augustus 2014 door mevrouw [naam] (Hoofd P&O van het District Landelijke en Buitenlandse Eenheden) aan eiser is meegedeeld dat hij geschikt is bevonden voor de gewenste functie en dat geïnformeerd zou worden of er vanuit het CLAS mogelijkheden zijn om eiser als CLAS-militair voor een functieduur bij de KMar te plaatsen, dan wel of vanuit de functietoewijzingsautoriteit KMar toestemming gegeven zou kunnen worden om eiser te herindelen bij de KMar.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is geschikt bevonden voor de gewenste functie. Hij kon echter niet zonder meer in deze functie geplaatst worden, omdat hij daarvoor bevorderd zou moeten worden naar de rang van luitenant. Gelet op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2014 (zaaknummer SGR 14/574) is, zolang betrokkene is ingedeeld bij het CLAS, dit krijgsmachtdeel bevoegd te bepalen wanneer betrokkene al dan niet bevorderingsgeschikt is. Het CLAS heeft aan de KMar te kennen gegeven dat eiser op grond van het toepasselijke loopbaanpatroon niet bevorderd kan worden tot luitenant, omdat hij niet over de vereiste uitzendervaring beschikt. Het CLAS heeft te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen indeling van eiser bij de KMar. De Commandant KMar (C-KMar) heeft echter als functietoewijzingsauroriteit kenbaar gemaakt slechts akkoord te kunnen gaan met plaatsing van eiser in de gewenste functie voor één functieduur tot aan datum van functioneel leeftijdsontslag (FLO) vanuit eisers CLAS-aanstelling. Gelet hierop heeft verweerder besloten de gewenste functie niet aan eiser toe te wijzen.
3. Eiser betwist niet dat hij niet over uitzendervaring beschikt, maar voert aan dat dit hem in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen. Hij heeft wel geopteerd voor uitzendingen, maar is daar telkens voor afgewezen, onder meer omdat zijn kennis en opleiding binnen de afdeling arbeidsmarkt nodig waren. Eiser stelt verder dat de uitspraak van deze rechtbank van 9 juli 2014 (zaaknummer SGR 14/574), waarnaar verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen, niet op hem van toepassing is. In tegenstelling tot de situatie in die zaak, heeft eiser na vervulling van de geambieerde functie geen verdere loopbaan binnen Defensie, vanwege zijn aansluitende FLO. Dit brengt volgens eiser met zich mee dat hij binnen het CLAS geen te volgen loopbaanpatroon meer heeft.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6023) heeft verweerder ten aanzien van functietoewijzing, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid. Dit brengt mee dat de toetsing door de rechtbank van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend dient te zijn.
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat op grond van eisers indeling bij het CLAS de Commandant CLAS (C-CLAS) bevoegd was een besluit tot bevordering te nemen. In dit verband volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hetgeen in de uitspraak van 9 juli 2014 is overwogen ten aanzien van de bevoegdheid van de C-CLAS in zijn geval niet van toepassing is. Het feit dat eiser na een functieduur bij de KMar in de gewenste functie met FLO zou gaan, maakt niet dat de bevoegdheid tot bevordering elders komt te liggen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de C-KMar niet bevoegd was te beslissen over eisers bevordering. Gelet hierop heeft de C-KMar in het bestreden besluit het feit dat de C-CLAS eiser niet heeft bevorderd terecht als een gegeven beschouwd.
6. Gelet op de weigering van de C-CLAS om eiser te bevorderen tot luitenant kon eiser slechts in de gewenste functie worden geplaatst, indien hij ingedeeld zou worden bij de KMar. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat eiser bij de C-CLAS hiertoe een verzoek heeft ingediend, waarop nimmer een besluit is genomen. Wel blijkt uit het primaire besluit dat de C-KMar niet heeft ingestemd met indeling van eiser bij de KMar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de C-KMar in redelijkheid kunnen afzien van medewerking aan indeling bij de KMar. Op grond van de vacaturetekst was immers reeds ten tijde van de sollicitatie duidelijk dat plaatsing bij de KMar slechts zou kunnen plaatsvinden voor de functieduur. Daarmee was wijziging van indeling bij voorbaat uitgesloten. Dat in het kader van eisers sollicitatie is getracht de C-KMar te bewegen alsnog in te stemmen met indeling van eiser bij de KMar maakt dit niet anders. De C-KMar heeft in redelijkheid kunnen beslissen hier niet mee in te stemmen.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiser af te wijzen voor de functie van Junior P&O-adviseur bij de KMar.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Zetstra, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.