In deze zaak, die op 17 augustus 2015 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, staat de uitlevering van een eiser met zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit centraal. De Turkse autoriteiten hebben verzocht om de uitlevering van de eiser, die verdacht wordt van lidmaatschap van een criminele organisatie en betrokkenheid bij de invoer van XTC en heroïne in Turkije. De eiser heeft in het verleden al cassatieberoep ingesteld tegen een eerdere beslissing van de rechtbank die zijn uitlevering toelaatbaar verklaarde. De rechtbank heeft in deze procedure de Staat der Nederlanden de gelegenheid gegeven om bij de Turkse autoriteiten na te vragen of het uitleveringsverzoek nog steeds wordt gehandhaafd en zo ja, waarvoor precies. De eiser vordert primair dat de Staat hem niet uitlevert en subsidiair dat er duidelijke garanties aan de uitlevering worden verbonden, waaronder een tijdslimiet voor zijn terugkeer naar Nederland.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een risico bestaat op schending van de rechten van de eiser, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, indien hij aan Turkije wordt uitgeleverd. De voorzieningenrechter heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 26 september 2015, zodat de Staat de Turkse autoriteiten kan verzoeken om verduidelijking over het uitleveringsverzoek. De eiser heeft recht op duidelijkheid over de redenen van het uitleveringsverzoek voordat er verdere stappen worden ondernomen. De zaak is van belang vanwege de implicaties voor de rechtsbescherming van de eiser en de waarborgen die aan uitlevering verbonden moeten zijn.