In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Tamil afkomstig uit Sri Lanka, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag was gebaseerd op feiten en omstandigheden die grond voor verlening van een asielvergunning vormden. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van de eiser, dat zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig was geacht, niet opging. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde elementen van het asielrelaas ongeloofwaardig waren, en dat de eiser niet had aangetoond dat het onderzoek naar zijn asielrelaas onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd.
De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom enkele elementen van het asielrelaas als kennelijk ongegrond konden worden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het niet in overeenstemming was met de bedoeling van de wetgever om dezelfde argumenten die ten grondslag lagen aan de afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 31, zonder nadere motivering, ook ten grondslag te leggen aan de afwijzing op grond van artikel 30b van de Vw 2000. De rechtbank oordeelde dat de evidentie van de tegenstrijdigheden in het asielrelaas nader aannemelijk moest worden gemaakt, en dat de staatssecretaris dit niet had gedaan.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van de afwijzing op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in stand. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser, die op € 1.225,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in asielprocedures, vooral bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielrelaas.