In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 oktober 2015, zijn de beroepen van eisers, waaronder het Interprovinciaal Overleg (IPO), tegen besluiten van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu ongegrond verklaard. De zaak betreft de wijziging van het indexsysteem van de Brede Doeluitkering (BDU) voor verkeer en vervoer. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 19 en 20 december 2013, waarin de BDU-bedragen voor 2014 werden vastgesteld zonder toepassing van een forfaitaire indexering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de forfaitaire indexering niet langer toe te passen, en dat de bezwaren van eisers niet ontvankelijk waren voor zover deze betrekking hadden op de primaire besluiten 2.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de wijziging van het indexeringssysteem niet in strijd is met de wet, en dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de provincies. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers voldoende tijd hebben gehad om zich voor te bereiden op de wijziging, aangezien zij al in oktober 2013 op de hoogte waren gesteld van het voornemen om de forfaitaire indexering te wijzigen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers over het vertrouwensbeginsel en de belangenafweging verworpen, en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur.
De uitspraak bevestigt dat de BDU-bedragen voor 2014 zijn vastgesteld op basis van de beschikbare middelen in de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, en dat de wijziging van de indexeringsmethode geen aanleiding geeft tot vernietiging van de bestreden besluiten. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.