ECLI:NL:RBDHA:2015:12835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van woningen en de gevolgen voor uitzicht en parkeerdruk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van 18 woningen. Eiser, die in de nabijheid van het bouwproject woont, stelde dat het bouwplan zijn uitzicht vanuit zijn woning en tuin zou belemmeren en dat de parkeerdruk in de omgeving zou toenemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning was verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de gemeente ontheffing had verleend van de bouwverordening voor het aantal benodigde parkeerplaatsen. Eiser voerde aan dat hij bij de aankoop van zijn woning was verzekerd van een vrij uitzicht, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan door de gemeente die deze verwachting konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van het bouwplan voor eiser niet onevenredig waren en dat de gemeente in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/5001

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.K. Koornneef),
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats] , verweerder

(gemachtigde: mr. D.O. Bogers).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster]te [plaats] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 18 woningen op het perceel aan de [adres 1] , plaatselijk bekend als [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te [woonplaats] .
Bij besluit van 2 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster zijn [vertegenwoordigers] verschenen.

Overwegingen

1.1
Het bouwplan voorziet in de bouw van 18 woningen met bijbehorende erven en ontsluitingen op het perceel. De omgevingsvergunning bevat toestemming voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Omdat in afwijking van het wijzigingsplan “Wijzigingsplan locatie [naam] ” (hierna: het Wijzigingsplan) de woningen zijn voorzien van een dakkapel op het voorgeveldakvlak is daarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend. Voorts heeft verweerder ontheffing verleend van artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening van de gemeente [plaats] .
1.2
Eiser woont aan de Waterlelie 12 te [woonplaats] , in de onmiddellijke nabijheid van het bouwplan. Hij kan derhalve als direct belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.
2. Eiser heeft aangevoerd dat het bouwplan hem het vrije uitzicht vanuit zijn woning en tuin ontneemt. Volgens eiser heeft de gemeente hem bij de koop van zijn woning toegezegd dat het vrije uitzicht gewaarborgd zou zijn. Hij heeft op deze uitlating mogen vertrouwen. Ook acht eiser het rechtszekerheidsbeginsel geschonden, nu hij op deze uitlating ook zijn beslissing om de woning te kopen heeft gebaseerd. Voorts heeft eiser gesteld dat door het bouwplan de parkeerdruk in zijn omgeving toeneemt. Verweerder is zonder nadere motivering afgeweken van het uitgangspunt dat op eigen erf geparkeerd moet worden. Ook is het eiser niet duidelijk dat ontheffing wordt verleend voor 24 parkeerplaatsen, terwijl volgens het bouwplan 33 parkeerplaatsen nodig zijn. Tot slot heeft verweerder, aldus eiser, zonder motivering of onderzoek gesteld dat de beoogde uitweg zonder gevaar voor het verkeer op de weg kan worden aangelegd.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo een zogenoemde discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. Het al dan niet gebruiken van deze bevoegdheid wordt door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Vervolgens wordt vastgesteld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4274, eisers beroep tegen de vaststelling van het wijzigingsplan ongegrond heeft verklaard. De inhoud van dit onherroepelijke wijzigingsplan en de daarin gemaakte keuzes staan in deze procedure dan ook niet ter discussie.
3.2
In rechtsoverweging 3.5 van de hierboven genoemde uitspraak heeft de Afdeling
geoordeeld dat het uitzicht van eiser door het wijzigingsplan niet onevenredig wordt beperkt. Het bouwplan wijkt slechts wat betreft de bouw van de dakkapellen af van het Wijzigingsplan. Op grond van artikel 5.2.1, aanhef en onder f, van de planregels bij het Wijzigingsplan mag de oppervlakte van een hellend voor- dan wel zijdakvlak voor maximaal 15% worden doorbroken met dakkapellen. In dit geval wordt het voordakvlak voor 19% doorbroken door de dakkapellen. De rechtbank merkt op dat verweerder in dit geval gebruik had kunnen maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 5.3.1 onder a van de planregels, maar heeft gekozen voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat het uitzicht van eiser op een onaanvaardbare wijze wordt beperkt. Daargelaten of eiser direct zicht heeft op de dakkappellen, is niet aannemelijk dat deze zodanig zijn vergroot ten opzichte van hetgeen in het Wijzigingsplan is toegestaan, dat het uitzicht van eiser hierdoor wezenlijk wordt belemmerd. De zichtlijn van eiser wordt door de bouw van de woningen immers al beperkt. De rechtbank acht deze aantasting in ieder geval niet van dien aard, dat verweerder in redelijkheid geen medewerking aan het bouwplan had mogen verlenen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat buren in een verstedelijkte woonomgeving een en ander van elkaar hebben te dulden en dat een zekere mate van inbreuk op de privacy inherent is aan het wonen in een dergelijke omgeving.
3.3
Voor zover eiser heeft betoogd dat hij de woning heeft gekocht op grond van toezeggingen dat hij een vrij uitzicht zou behouden, overweegt de rechtbank dat in dit geval niet is gebleken van concrete toezeggingen namens verweerder inhoudende dat eiser een vrij uitzicht zou behouden. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel zou hebben gehandeld door medewerking te verlenen aan het bouwplan. Het betoog faalt.
3.4
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Eiser heeft niet bestreden dat de parkeervraag als gevolg van het bouwplan 33 parkeerplaatsen bedraagt. Deze parkeerplaatsen kunnen niet allemaal worden gerealiseerd op het eigen terrein. Uit de stukken volgt dat negen parkeerplaatsen worden aangelegd op het eigen terrein en dat de 24 overige parkeerplaatsen worden aangelegd in het openbaar gebied. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder met toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening ontheffing verleend van het bepaalde in het eerste lid voor deze 24 parkeerplaatsen. De rechtbank stelt vast dat deze parkeerplaatsen worden aangelegd in de openbare ruimte ten behoeve van het bouwplan. Dit zijn dus niet reeds bestaande parkeerplaatsen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid ontheffing van de bouwverordening heeft kunnen verlenen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.
3.5
Het door eiser aangevoerde biedt voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder heeft miskend dat de verkeersveiligheid in het geding is en artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening [plaats] 2014 aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van vijf uitritten ten behoeve van negen parkeerplaatsen in de weg staat. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uitritten worden gerealiseerd ten behoeve van de op eigen terrein gelegen parkeerplaatsen. Het gaat hierbij om standaard uitritten die volgens een overzichtelijke situatie uitkomen op de openbare weg. Het door eiser aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op dit standpunt heeft kunnen stellen. De enkele stelling dat de uitritten onveilig zijn, is daarvoor onvoldoende. Uit de stukken volgt dat ter plaatse van de uitritten voldoende overzicht bestaat, zodat er geen aanleiding is voor het oordeel dat sprake is van een verkeersonveilige situatie.
4. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voor eiser geen onevenredige gevolgen heeft. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzitter, mr. C.J. Waterbolk en mr. dr. M.K.G. Tjepkema, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.W. Koppe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.