Uitspraak
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die op 8 september 2015 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van Kleef, de opheffing van derdenbeslagen vordert die door gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G.A. van Rappard, zijn gelegd op zijn onroerende zaken. De achtergrond van het geschil ligt in een eerdere procedure waarin gedaagden eiser hebben aangeklaagd voor achterstallige huurpenningen en schadevergoeding wegens opleveringsgebreken. De rechtbank had in die procedure eiser veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.000,- aan achterstallige huur en € 600,- aan incassokosten, maar de vordering van gedaagden tot schadevergoeding werd afgewezen. Gedaagden hebben vervolgens conservatoir beslag gelegd op vier onroerende zaken van eiser en hebben in een later stadium ook derdenbeslagen gelegd onder achttien huurders van deze onroerende zaken.
Eiser stelt dat de onroerende zaken voldoende waarde hebben om de vordering van gedaagden te dekken en dat de huurinkomsten die onder beslag zijn gelegd noodzakelijk zijn voor het voldoen aan zijn hypotheekverplichtingen. De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel er een overwaarde op de onroerende zaken lijkt te zijn, de executiewaarde niet is vastgesteld en dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvalt. De voorzieningenrechter wijst erop dat in de bodemprocedure de vordering van gedaagden is afgewezen, wat een relevante omstandigheid is in de belangenafweging.
Uiteindelijk besluit de voorzieningenrechter om de derdenbeslagen op te heffen, omdat de gevolgen van het beslag voor eiser onaanvaardbaar zijn, terwijl de vordering van gedaagden nog onzeker is. De vordering van eiser om gedaagden te veroordelen tot het informeren van de derde-beslagenen over de opheffing wordt afgewezen, omdat eiser dit zelf kan doen. Gedaagden worden veroordeeld in de kosten van het geding.