ECLI:NL:RBDHA:2015:12456
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot verbod op elektronisch toezicht na voorwaardelijke invrijheidstelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een gedetineerde die recent voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, en de Staat der Nederlanden. Eiser, die veroordeeld was tot een gevangenisstraf van zes jaar, had een vordering ingediend om het elektronisch toezicht dat aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling was verbonden, te verbieden. De rechtbank oordeelde dat eiser op dat moment geen belang had bij de gevraagde spoedvoorziening, aangezien er op dat moment geen elektronisch toezicht werd toegepast. Eiser had zich onvindbaar gehouden door zijn enkelband te verwijderen.
De rechtbank overwoog verder dat er op korte termijn een beslissing zou vallen op de vordering van het Openbaar Ministerie tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De voorzieningenrechter concludeerde dat er ook op inhoudelijke gronden geen plaats was voor toewijzing van de vordering van eiser. De rechtbank stelde vast dat er ten tijde van de veroordeling van eiser wel degelijk een wettelijke basis was voor het toepassen van elektronisch toezicht in het kader van een locatiegebod. Eiser's argumenten dat er geen wettelijke grondslag was voor het elektronisch toezicht werden verworpen.
Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een wettelijke basis voor het toepassen van elektronisch toezicht en de rol van de rechter in het beoordelen van de rechtmatigheid van dergelijke maatregelen.