ECLI:NL:RBDHA:2015:12423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
AWB 14/26744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor gezinshereniging op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Turkse echtgenote en haar dochter. De referent, die zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft de aanvraag ingediend, maar ontvangt momenteel een bijstandsuitkering. Dit betekent dat hij niet voldoet aan de vereiste van zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan, zoals gesteld in de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank oordeelt dat de eiseressen geen rechten kunnen ontlenen aan het Associatierecht, omdat de referent geen (Turkse) werknemer is en de standstillbepaling van Besluit 1/80 niet van toepassing is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is, maar dat de referent niet voldoet aan de inkomenseisen die daarin zijn gesteld. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat er geen inmenging is in het gezinsleven van de eiseressen en de referent. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/26744

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiseres 1] , geboren op [1967] , en haar dochter [eiseres 2] , geboren op [1999] , beiden van Turkse nationaliteit,eiseressen
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van 13 mei 2014 van [A] (referent) voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij echtgenoot ten behoeve van eiseres en haar dochter afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2015. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is referent ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 13 mei 2014 heeft referent voor eiseressen een procedure Toegang en Verblijf (TEV) gestart en een aanvraag ingediend tot afgifte van een mvv voor verblijf bij referent. Eiseres [eiseres 1] is gehuwd met referent en bezit, evenals haar dochter [eiseres 2] , de Turkse nationaliteit. Referent bezit zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat referent thans niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Gebleken is dat referent een uitkering ontvangt ten laste van de algemene middelen, te weten een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Eiseressen kunnen voorts geen rechten ontlenen aan de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, het Aanvullend Protocol en het Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de werking van de Associatie (Besluit 1/80), en in het bijzonder de daarin opgenomen standstill-bepalingen, omdat referent geen werknemer dan wel zelfstandige is. Eiseressen worden op grond hiervan derhalve niet vrijgesteld van het middelenvereiste. De weigering om aan eiseressen een mvv te verlenen levert geen strijd op met artikel 8 van het EVRM.
3. Eiseressen hebben niet betwist dat referent niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, maar aangevoerd dat zij en referent rechten kunnen ontlenen aan het Associatierecht en dat het middelenvereiste daarom niet gesteld mag worden. Het middelenvereiste is in strijd met het Associatierecht. Zij en referent kunnen rechten ontlenen aan de artikelen 6 en 7 van het Besluit 1/80 en met name aan de standstill-bepaling neergelegd in artikel 13 van Besluit 1/80, alsmede aan artikel 41 van het Aanvullend Protocol.
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Op grond van artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.
6. Op grond van het tweede lid wordt, in afwijking van het eerste lid, de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of naar het oordeel van verweerder blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
7. Niet in geschil is dat referent momenteel een uitkering ontvangt op grond van de Wwb. Referent voldoet derhalve niet aan het criterium dat hij zelfstandig beschikt over middelen van bestaan. Ter zitting is namens eiseressen weliswaar gesteld dat referent werknemer is geweest, maar dit is op geen enkele wijze aangetoond. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiseressen reeds geen rechten kunnen ontlenen aan Besluit 1/80 omdat referent geen (Turkse) werknemer is. De standstillbepaling van artikel 13 van Besluit 1/80 is derhalve niet van toepassing, zodat het middelenvereiste wel kon worden tegengeworpen.
8. Nog daargelaten dat referent evenmin heeft aangetoond dat hij werkzaam is geweest als zelfstandige, kan het beroep op artikel 41 van het Aanvullend Protocol niet slagen. Aan artikel 41 van het Aanvullend Protocol kunnen uitsluitend rechten worden ontleend door de Turkse zelfstandigen zelf en niet tevens door hun gezinsleden. Eiseressen kunnen derhalve evenmin rechten ontlenen aan het Aanvullend Protocol.
9. Voor zover eiseressen zich beroepen op de omstandigheid dat het middelenvereiste volgens het nationale recht niet mag worden tegengeworpen vanwege de medische situatie van referent, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken dat referent geheel en blijvend arbeidsongeschikt is. Daartoe acht de rechtbank van belang dat zijn medische situatie niet is onderbouwd met documenten en dat referent ter zitting heeft verklaard dat hij niet is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. Het standpunt ter zitting dat referent van plan is in de toekomst te gaan werken is niet te rijmen met zijn verklaringen dat hij niet in staat is om te werken en momenteel niet op zoek is naar werk, nog daargelaten dat het een toekomstige onzekere gebeurtenis is.
10. Ten aanzien van het beroep van eiseressen op de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn), overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling van het middelenvereiste niet alleen de toepasselijke bepalingen van de Vw en het Vb, maar ook van Gezinsherenigingsrichtlijn dienen te worden betrokken. Dit volgt onder meer uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4650) en van 10 maart 2015 ((ECLI:NL:RVS:2015:839). Hierin is overwogen dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, zoals uitgelegd in het arrest Chakroun van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010 (ECLI:EU:C:2010:117), van overeenkomstige toepassing is op het in artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb gestelde inkomensvereiste in de situatie van gezinshereniging met een Nederlander.
11. Anders dan eiseressen hebben betoogd kan uit het arrest Chakroun echter niet worden afgeleid dat er in het geval van eiseressen geen inkomenseisen gesteld zouden mogen worden. Uit dit arrest volgt dat de lidstaten wel een bepaald referentiebedrag kunnen vaststellen, maar dat zij niet een minimuminkomen kunnen bepalen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan, zonder enige concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager (punt 48 van het arrest Chakroun). Het referentiebedrag is een inkomen op het niveau van het bestaansminimum, dat wil zeggen dat een inkomen van deze hoogte voldoende is om in de algemene noodzakelijke bestaanskosten voor de toepasselijke categorie te voorzien. Hiermee wordt voorkomen dat eiseressen of referent een (aanvullend) beroep zouden moeten doen op een bijstandsuitkering. Nu referent reeds een bijstandsuitkering ontvangt, voldoet hij niet aan de overeenkomstig de Gezinsherenigingsrichtlijn gestelde vereisten en is er geen strijd met het arrest Chakroun. De beroepsgrond van eiseressen slaagt derhalve niet.
12. Eiseressen hebben voorts aangevoerd dat de afwijzing van hun aanvragen in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Door het beroep van referent op de algemene middelen heeft het economisch welzijn weliswaar te lijden, maar de vraag is of dat voldoende grondslag biedt om in te grijpen in het gezinsleven. Voor eiseressen en referent is Nederland het meest aangewezen land om het gezinsleven uit te oefenen. Referent heeft altijd in Nederland gewoond en gewerkt, zodat sprake is van worteling in en binding met Nederland. In Turkije beschikt het gezin niet over een geschikte woonruimte en hebben ze ook onvoldoende financiële middelen om die te bekostigen. De belangenafweging dient in het voordeel van eiseressen uit te vallen.
13. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie-, gezins- of privéleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, het economisch welzijn, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van rechten en vrijheden van anderen.
14. Verweerder stelt zich, zo begrijpt de rechtbank, op het standpunt dat er sprake is van gezinsleven tussen eiseressen en referent. Volgens verweerder is echter geen sprake van inmenging in het recht op familie- of gezinsleven, aangezien de weigering eiseressen verblijf toe te staan er niet toe strekt hen een verblijfstitel te ontnemen die hen in staat stelde dat familie- of gezinsleven uit te oefenen. De rechtbank volgt verweerder hierin. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft mogen stellen dat onder de gegeven omstandigheden de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een positieve verplichting om eisers verblijf toe te staan in Nederland. Hiertoe wordt overwogen dat verweerder heeft mogen stellen dat niet gebleken is van een situatie waarbij het voor referent onmogelijk is om binnen redelijke termijn aan de Nederlandse regelgeving te voldoen. Voorts is niet gebleken van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven elders, zoals in het land van herkomst van eiseressen, uit te oefenen. Referent bezit geen asielvergunning, zodat hij het gezinsleven met eiseressen in Turkije kan uitoefenen. Dat referent heeft aangevoerd dat hij al jaren in Nederland leeft en vanwege zijn medische omstandigheden niet naar Turkije zou kunnen gaan, leidt niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat referent voor zijn medische problemen in Turkije niet zou kunnen worden behandeld. Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat referent vertrouwd is met de Turkse cultuur en taal, waardoor hij niet in een sociaal isolement zal raken als hij (tijdelijk) terugkeert naar Turkije. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt niet.
15. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond dat de verplichtingen van referent in de zin van de Wet Modern Migratiebeleid niet gelden voor Turkse onderdanen, ingetrokken, evenals het beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, op grond van wat eiseressen in hun bezwaarschrift hebben aangevoerd niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en daarom met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mogen afzien van het horen van eiseres.
17. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, als voorzitter en mr. G.A. Bouter-Rijksen en mr. H. Gorter, als leden, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.