ECLI:NL:RBDHA:2015:12382
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod van vreemdeling in strijd met bestuursrechtelijke motivering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een vreemdeling, had op 9 september 2015 asiel aangevraagd, maar haar aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank oordeelde dat deze afwijzing niet kon standhouden, omdat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat eiseres niet eerder dan op 9 september 2015 haar aanvraag had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de subjectieve vrees voor vervolging van eiseres pas op 8 september 2015 was ontstaan, en dat zij de volgende dag asiel had aangevraagd. Dit betekende dat zij zich zo snel mogelijk had gemeld na het ontstaan van haar vrees.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het opgelegde inreisverbod van tien jaar ook niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank volgde de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat de veroordeling van eiseres voor een opiumdelict voldoende was om een inreisverbod op te leggen. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder het feit dat zij een relatief lichte straf had gekregen en nooit eerder was veroordeeld, relevant waren voor de beoordeling van de vraag of zij een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de persoonlijke omstandigheden van eiseres geen aanleiding vormden om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.