ECLI:NL:RBDHA:2015:12380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
awb 15/7457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak van Tibetaan met betwiste nationaliteit

In deze zaak verzocht een Tibetaan, afkomstig uit China, om een voorlopige voorziening in het kader van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van zijn identiteit en herkomst niet werd erkend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de taalanalyse uitgevoerd door het Bureau Land en Taal (BL&T) niet overtuigend was, en dat de contra-expertises van externe taalanalisten, met name die van [naam 3], mogelijk aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de conclusies van BL&T. De voorzieningenrechter gaf aan dat het belang van verzoeker om niet te worden uitgezet, zwaarder weegt dan het belang van de staat om tot uitzetting over te gaan voordat de rechtbank uitspraak doet op het beroep. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, en werd de staatssecretaris verboden verzoeker uit te zetten tot vier weken na de uitspraak van de rechtbank op het beroep. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/7457

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2015 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] , van Chinese nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. J. Bravo Mougán, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft op 15 juni 2015 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker is Tibetaan en is in [plaats 1] , een dorp in China, geboren. In 2003 is verzoeker op veertienjarige leeftijd naar het klooster in [plaats 2] gegaan. In 2011 is verzoeker opgepakt door de Chinese politie, omdat hij deelnam aan een demonstratie voor een vrij Tibet en voor de Dalai Lama. Verzoeker is meegenomen naar de gevangenis in [plaats 3] . Na veertien dagen wist hij te ontsnappen toen hij naar de wc werd gebracht en is hij naar [plaats 4] gegaan waar hij bij de heer [naam 1] ondergedoken heeft gezeten. Vandaaruit is verzoeker via [plaats 5] , waar hij acht of negen dagen ondergedoken heeft gezeten, naar Kathmandu, Nepal gegaan. Verzoeker is vier jaar in Nepal gebleven. Op een gegeven moment heeft zijn baas hem gezegd dat hij met de reisagent mee kon reizen en heeft hem geld gegeven. Op 20 februari 2015 is verzoeker Nederland binnengekomen.
Verweerder heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeeld en in dat kader de volgende relevante elementen onderscheiden:
a. de identiteit, nationaliteit en herkomst van verzoeker;
b. de detentie van verzoeker door de Chinese autoriteiten in 2011.
Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van verzoeker (element a) niet geloofwaardig. Verzoeker heeft geen enkel document aangaande zijn identiteit dan wel nationaliteit en herkomst overgelegd en heeft deze door zijn verklaringen evenmin aannemelijk weten te maken. Om verzoeker tegemoet te komen in zijn bewijslast heeft verweerder een taalkundig onderzoek laten uitvoeren. Uit de taalanalyse, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 20 maart 2015, is gebleken dat verzoeker eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen China. Gelet hierop is niet geloofwaardig dat verzoeker de gestelde Chinese nationaliteit heeft en kan dan ook geen geloof worden gehecht aan de problemen die verzoeker stelt te hebben ondervonden in China (element b). Verzoeker komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig acht. Met contra-expertises heeft verzoeker aangetoond dat aan de juistheid van de taalanalyse getwijfeld dient te worden en heeft verzoeker zijn nationaliteit, identiteit en herkomst voldoende aangetoond.
4.1
Verweerder heeft het Bureau Land en Taal (BL&T) opdracht gegeven een taalanalyse uit te voeren. BL&T heeft de resultaten neergelegd in een rapport van 20 maart 2015. Daarin komt het BL&T tot de conclusie dat verzoeker, op grond van zijn Tibetaans en afwezigheid van enige actieve kennis van het Mandarijn, eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen China, maar eenduidig herleidbaar is tot een Tibetaanse spraakgemeenschap binnen India of Nepal. Het BL&T heeft zijn conclusie (samengevat) gebaseerd op het volgende:
- verzoeker is niet in staat concrete en gedetailleerde informatie te verschaffen over zijn gestelde herkomstgebied;
- het Tibetaans van verzoeker is eenduidig niet herleidbaar tot een Kham-dialect van het Tibetaans zoals dat gangbaar is in zijn gestelde herkomstomgeving;
- verzoeker spreekt een vorm van standaard-Tibetaans die gangbaar is onder Tibetanen die zijn opgegroeid in een Tibetaanse gemeenschap buiten China, zoals India of Nepal;
- er zijn geen fonologische en morfologische kenmerken in het Tibetaans van verzoeker die overeenkomen met een Kham-dialect;
- de woordkeuze van verzoeker is niet specifiek voor een Kham-dialect van het Tibetaans, maar vertoond invloed van het standaard-Tibetaans;
- verzoeker gebruikt geen Chinese leenwoorden in zijn Tibetaans, terwijl dit wel verwacht mag worden van een vreemdeling die in [plaats 6] is geboren en getogen;
- de grammatica van verzoeker vertoont niet de specifieke kenmerken van een Kham-dialect van het Tibetaans.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:667) mag er in beginsel van worden uitgegaan dat een vanwege de staatssecretaris door het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst waarvan de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de staatssecretaris, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 Awb van te vergewissen dat de taalanalsye - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
Indien de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw op hem rustende last, de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen.
Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet de op verzoek van een vreemdeling verrichte taalanalyse eveneens zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn.
Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de desbetreffende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt - gelet op artikel 31, eerste lid, Vw - de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.
4.3
Verzoeker heeft voor het laten uitvoeren van een contra-expertise de Taalstudio benaderd. Omdat de Taalstudio op dat moment niet over een Tibetaanse linguïst bleek te beschikken heeft verzoeker via Vluchtelingenwerk Nederland contact opgenomen met externe taalanalisten. Uiteindelijk zijn er drie contra-expertises uitgevoerd, een door [naam 2] en twee door [naam 3] .
4.3.1
[naam 2] heeft blijkens het overgelegde cv de graad van Doctor of Philosophy in Tibetaanse studies, is op dit moment werkzaam aan Colombia University in New York en heeft veel gepubliceerd over onder meer de Tibetaanse taal en literatuur. Zij heeft schriftelijk een aantal vragen aan verzoeker voorgelegd, welke vragen hij schriftelijk heeft beantwoord en die door haar zijn beoordeeld. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het onderzoek zoals verricht door [naam 2] niet als een contra-expertise in de zin van de Afdelingsjurisprudentie als hiervoor weergegeven worden aangemerkt nu niet is gebleken dat [naam 2] haar onderzoek heeft verricht op basis van spraakmateriaal van verzoeker en voorts niet inzichtelijk is op welke wijze de antwoorden op de vragen van [naam 2] zijn gegeven. De documenten van [naam 2] zijn overigens ook niet voorzien van een handtekening.
4.3.2
[naam 3] is volgens de overgelegde stukken geboren en opgegroeid in de omgeving van [plaats 7] . Hij bezit een master in Tibetaanse talen, waaronder Yushul Kham Tibetan, Greater Kwam Tibetan, Amdo Tibetan en Mandarijn. Hij is een expert op het gebied van de Upper Kham geschiedenis en is werkzaam als Tibetaanse tolk en vertaler bij Tibetan Translations in Cambride. Het onderzoek door [naam 3] bestaat uit twee delen; een analyse van het spraakmateriaal verkregen door middel van een skype-interview dat [naam 3] verzoeker op 16 juni 2015 heeft afgenomen en een reactie op de resultaten van de taalanalyse van 20 maart 2015. In het eerste onderzoek gaat [naam 3] in op de achtergrond van de verschillende dialecten zoals die in Tibet worden gesproken. [naam 3] merkt op dat het Kham dialect niet kan worden verstaan door Tibetanen die niet uit [plaats 7] afkomstig zijn en zeker niet door Tibetanen die in een migrantengemeenschap buiten Tibet zijn opgegroeid. [naam 3] komt vervolgens tot de conclusie dat verzoeker eenduidig herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen [plaats 6] , China. Het tweede deel van de contra-expertise betreft de reactie op de taalanalyse waarin [naam 3] gemotiveerd aangeeft weer waarom hij tot andere conclusies komt dan de linguïst van het BL&T.
4.4
Voorts stelt verzoeker zich op het standpunt dat de taalanalyse van het BL&T niet zorgvuldig tot stand is gekomen, nu de taalanalist van het BL&T niet afkomstig is uit het herkomstgebied van verzoeker en bovendien het Kham-dialect niet machtig is, in tegenstelling tot de contra-expert [naam 3] .
4.5
Gelet op de achtergrond en de kwalificaties kan [naam 3] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter als een contra-expert worden aangemerkt en is niet uitgesloten dat de uitkomsten van de door [naam 3] verrichte onderzoeken aanknopingspunten opleveren voor twijfel aan de conclusies van de door het BL&T verrichte taalanalyse. Daarbij maakt de voorzieningenrechter de volgende kanttekeningen. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting weliswaar bevestigd dat [naam 3] de twee overgelegde onderzoeken zelf heeft verricht en de rapporten heeft opgesteld, echter dit blijkt niet uit de stukken zelf. Verzoeker zal dit in beroep nader dienen te onderbouwen, in beginsel door middel van een door [naam 3] ondertekende verklaring. Evenmin blijkt dat en hoe [naam 3] zich van verzoekers identiteit heeft vergewist voorafgaand aan het skype-interview. Voorts blijkt uit de schriftelijke reactie van [naam 3] op de taalanalyse van 20 maart 2015 niet expliciet dat [naam 3] tevens het spraakmateriaal als opgenomen door het BL&T heeft beluisterd. Evenmin heeft [naam 3] in de onderzoeken zijn conclusie, dat het mogelijk is dat verzoeker na vier jaar het dialect van zijn moedertaal niet meer machtig is, gemotiveerd onderbouwd. Deze zaken zal verzoeker eveneens in beroep nader dienen toe te lichten. Ook hierbij kan een door [naam 3] ondertekende verklaring van belang zijn. Verweerder zal zich in beroep ervan dienen te vergewissen of de door het BL&T ingeschakelde linguïst het Kham-dialect machtig is, nu dat niet expliciet uit het rapport blijkt.
4.6
Bij deze stand van zaken weegt het belang van verzoeker om niet te worden uitgezet voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op zijn beroep, zwaarder dan het belang van verweerder om reeds voor die tijd tot uitzetting van verzoeker over te gaan. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom toewijzen.
5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding artikel 8:86, eerste lid, Awb toe te passen. Het zou de doelmatigheid van de behandeling van het beroep ter zitting ten goede komen, als verzoeker de stukken die hij nog wil overleggen, tijdig inbrengt en dat verweerder in reactie daarop een schriftelijk verweerschrift indient.
6. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.