Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat verweerder voorafgaand aan het besluit tot uitstel van de toegangsweigering een besluit tot toegangsweigering had moeten nemen, dat hij nadien had moeten opschorten omdat hij de asielaanvraag van eiser in de grensprocedure behandelt.
Eiser betoogt dat, gelet op het voorgaande, de bestreden besluiten onrechtmatig zijn opgelegd en onrechtmatig hebben voortgeduurd.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2015 blijkt dat eiser omstreeks 11:50 uur door personeel van de KMar, district Schiphol, aan de Afdeling Claims Identificatie en Artikel 4 (CI&A4) van de KMar is overgedragen, dat hij om omstreeks 13:20 uur aan de kleding of lichaam is onderzocht en dat zijn bagage is onderzocht en dat om 14:30 uur er contact is geweest met het Hoofd Doorlaatpost.
Voorts staat tussen partijen vast dat eiser vervolgens omstreeks 15:48 uur zijn asielaanvraag heeft ingediend, waarna door een ambtenaar van de KMar het besluit tot het uitstellen van de toegangsweigering aan eiser is uitgereikt, alsmede het besluit waarbij aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw is opgelegd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 22 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2424) overwogen dat de feitelijke beperking van de bewegingsvrijheid die de situatie, zoals die zich in die zaak voordeed, met zich brengt, niet het gevolg was van een actief daarop gericht ingrijpen van overheidswege en daarom niet kon worden aangemerkt als vrijheidsontneming. Zoals de Afdeling in die uitspraak ook heeft overwogen, is dat eerst anders indien, bijvoorbeeld, die beperking van de bewegingsvrijheid door toedoen van de overheid onredelijk lang voortduurt. Anders dan de situatie die aan de orde was in voornoemde uitspraak van de Afdeling, is daarvan in onderhavige situatie sprake. De beperking van de bewegingsvrijheid van eiser moet daarom in dit geval worden aangemerkt als vrijheidsontneming als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Redengevend daarvoor is dat verweerder niet heeft kunnen toelichten op grond van welke bijzondere feiten en omstandigheden na de overdracht van eiser uur uit strafrechtelijke detentie op 10 september 2015 om 10:36 uur, het vervolgens tot 15:48 uur die dag heeft geduurd alvorens de KMar het besluit tot uitgestelde toegangsweigering en het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel aan eiser heeft uitgereikt. De enkele stelling van verweerder dat deze tijd benodigd was om onderzoek te verrichten naar de vraag of aan eiser de toegang kon worden verleend tot het grondgebied van Nederland, is daartoe onvoldoende.
Op 9 september 2010 was immers reeds gebleken dat eiser met een vervalst paspoort had getracht Nederland binnen te reizen en dat hij vervolgens zijn asielwens kenbaar had gemaakt. Vervolgens blijkt niet waar eiser heeft verbleven en welke handelingen verweerder heeft verricht, gedurende de tijd dat eiser blijkens het proces-verbaal van overgave van 10 september 2015 om 10:36 uur werd overgedragen aan de afdeling CI&A4 van de KMar en hij blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2015 daar omstreeks 11:50 uur is overgenomen.
Zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2015 dat om 13:20 uur bij eiser onderzoek heeft plaatsgevonden aan zijn kleding of lichaam en zijn bagage. Blijkens het proces-verbaal werd dat onderzoek, gericht op het aantreffen van reis- of identiteitspapieren of overige documenten of bescheiden, verricht met het oog op de beoordeling van zijn verzoek tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel en met het oog op veiligheid, en dus niet met het oog op de toegangsweigering van eiser.
Daarbij komt dat in voornoemd proces-verbaal van bevindingen de verbalisant het volgende heeft opgenomen: