ECLI:NL:RBDHA:2015:12367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
AWB 15/3532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op basis van bedreiging openbare orde en nationale veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Egyptische nationaliteit en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor een zakenreis naar Polen, welke aanvraag door de verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 32, eerste lid, onderdeel a, onder vi, van de Visumcode, waarbij Polen bezwaar had gemaakt tegen de afgifte van het visum, omdat eiser werd beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom Polen eiser als een bedreiging beschouwde. De rechtbank stelde vast dat de verweerder niet had voldaan aan zijn vergewisplicht conform artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen navraag was gedaan bij de Poolse autoriteiten na ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet op de hoogte was gesteld van de exacte redenen voor de weigering, wat hem belemmerde in zijn verweer.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere gebreken in acht genomen moesten worden. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige motivering en het naleven van de vergewisplicht bij visumaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15 / 3532
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 september 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Egyptische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: A. Berends, advocaat te Amsterdam),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf voor een zakenreis naar Polen afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 9 juli 2015 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2015. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vw 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
In artikel 5, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) is bepaald dat de lidstaat, die bevoegd is voor het onderzoeken van en het nemen van een beslissing over een aanvraag voor een eenvormig visum de lidstaat is op het grondgebied waarvan de enige bestemming van het bezoek is gelegen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, Visumcode kan een lidstaat ermee instemmen een andere lidstaat die op grond van artikel 5 bevoegd is, te vertegenwoordigen voor het onderzoeken van aanvragen voor en de afgifte van visa namens die lidstaat. Een lidstaat mag ook een andere lidstaat in beperkte mate vertegenwoordigen voor uitsluitend het in ontvangst nemen van aanvragen en de afname van biometrische kenmerken.
Op grond van artikel 8, tweede lid, Visumcode zendt het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat, indien deze voornemens is een visum te weigeren, de aanvraag door aan de bevoegde autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat, die er vervolgens een definitieve beslissing over nemen binnen de termijn als omschreven in artikel 23.
Op grond van artikel 8, vierde lid, Visumcode, sluiten de vertegenwoordigende lidstaat en de vertegenwoordigde lidstaat een bilaterale regeling die de volgende elementen bevat:
(c) daarin kan worden bepaald dat aanvragen van bepaalde categorieën onderdanen van derde landen conform artikel 22 door de vertegenwoordigende lidstaat voor voorafgaande raadpleging worden doorgezonden naar de centrale autoriteiten van de vertegenwoordigde lidstaat.
( d) in afwijking van het tweede lid, kan het consulaat van de vertegenwoordigende lidstaat in de bilaterale regeling worden gemachtigd om, na onderzoek van de aanvraag, te weigeren een visum af te geven.
In artikel 22 Visumcode is bepaald dat een lidstaat van de centrale autoriteiten van andere lidstaten kan verlangen dat deze zijn centrale autoriteiten raadplegen bij het onderzoeken van aanvragen van onderdanen van bepaalde derde landen of specifieke categorieën onderdanen van die landen.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Visumcode wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
vi) wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 19, van de Schengengrenscode, of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name of hij om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten;
(…).
Op grond van artikel 32, derde lid, Visumcode kunnen aanvragers aan wie een visum is geweigerd, in beroep gaan. Het beroep wordt ingesteld tegen de lidstaat die de definitieve beslissing over de aanvraag heeft genomen. De nationale wetgeving van die lidstaat is op het beroep van toepassing. De lidstaten verstrekken de aanvragers informatie over de procedures in geval van een beroep.
3. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een visum kort verblijf voor Polen in verband met zijn werk bij [bedrijf] . Deze aanvraag is ingediend bij het Nederlandse consulaat in Manilla. Het Nederlandse consulaat heeft, namens verweerder, negatief beslist op deze visumaanvraag.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onderdeel a, onder vi, Visumcode. Bij raadpleging van de Poolse autoriteiten op grond van artikel 22, eerste lid, Visumcode is gebleken dat de Poolse autoriteiten bezwaar maken tegen de afgifte van een visum aan eiser. Verweerder is niet gebleken van een reden om bij wijze van uitzondering overeenkomstig artikel 25 Visumcode over te gaan tot afgifte van een Schengenvisum. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de toepassing van het beleid voor eiser tot onevenredig zware gevolgen zou leiden. Ten slotte merkt verweerder op dat eiser zich voor eventuele vragen met betrekking tot de reden waarom bezwaar bestaat tegen zijn komst, tot de centrale autoriteiten van Polen dient te wenden.
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat eiser niet op de hoogte is gesteld van de exacte reden van de weigering van het visum. Hem is enkel medegedeeld dat de door eiser te bezoeken lidstaat, Polen, bezwaar maakt tegen de afgifte van het visum omdat hij zou worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van een of meer lidstaten. Welke feiten en omstandigheden aan dit standpunt ten grondslag hebben gelegen, is niet kenbaar gemaakt zodat het voor eiser niet mogelijk is om zich hiertegen deugdelijk te kunnen verweren. Ervan uitgaande dat aan het bezwaar van de Poolse autoriteiten een onderzoek naar eisers persoon ten grondslag heeft gelegen, rijst de vraag of verweerder zich wel ervan heeft vergewist of dit onderzoek door de Poolse autoriteiten op een deugdelijke en zorgvuldige wijze is verricht en dat het de daaraan verbonden conclusies kan dragen. Verweerder kan niet volstaan met de opmerking dat eiser zich dient te wenden tot de centrale autoriteiten van Polen voor eventuele vragen met betrekking tot de reden waarom bezwaar bestaat tegen zijn komst, omdat artikel 32, derde lid, Visumcode met zich meebrengt dat bij visumvertegenwoordiging de nationale wetgeving van de vertegenwoordigende lidstaat van toepassing is. Voorts is het voor eiser in het geheel niet duidelijk tot welke Poolse overheidsinstantie hij zich dient te wenden en hoe hij in contact kan komen met deze overheidsinstantie.
5.1
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de machtiging tot visumvertegenwoordiging is neergelegd in een bilaterale overeenkomst tussen Polen en Nederland (Note Verbale No DK V3300/136/10/70451 van 21 juni 2010). Uit paragraaf 4 en 5 van de bilaterale overeenkomst blijkt dat Nederland beperkt vertegenwoordigingsbevoegd is, zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, Visumcode. Nederland neemt de aanvraag slechts in behandeling en dient daarna de Poolse autoriteiten te consulteren alvorens een beslissing te nemen. Gelet op de beperkte vertegenwoordiging stelt verweerder dat de vermelding in het bestreden besluit dat de Poolse autoriteiten tegen de afgifte van een visum aan eiser bezwaar hebben, een voldoende motivering is. Daarbij verwijst verweerder naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 27 januari 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:1181). Voor een nadere toelichting waarom eiser door de Poolse autoriteiten wordt geweigerd, dient eiser zich te wenden tot de Poolse autoriteiten. Eiser is hier in de beslissing in primo al op gewezen, zodat eiser hierover reeds in deze procedure contact had kunnen opnemen met de Poolse autoriteiten. Artikel 32, derde lid, Visumcode waarin is aangegeven dat de nationale wetgeving van de beslissende lidstaat op het beroep van toepassing is, heeft alleen betrekking op de formele vereisten van het beroep. Ten slotte heeft verweerder ter zitting een uitdraai van het Nieuwe Visum Informatie systeem (NVIS) omtrent eiser aan de rechtbank getoond waaruit de afwijzing door de Poolse autoriteiten zou blijken.
5.2
In de bilaterale overeenkomst tussen Nederland en Polen is in paragraaf 5, tweede lid het volgende opgenomen:
“In cases when the diplomatic missions and consular posts of the Kingdom of the Netherlands referred to in Paragraph 1 par. 2 of this implementing Arrangement decide that a visa should not be issued, they are authorized to refuse to issue a visa after examination of the application, pursuant to article 8 (4)(d) of the Visa Code.”
In paragraaf 4 is het volgende opgenomen:
“Pursuant to the provisions of the Visa Code, the diplomatic missions and consular posts of the Participants referred to in paragraph 1 of this implementing arrangement will issue visas taking into consideration the risk of illegal immigration. Visa applications, referred to in article 8(4)(c) of the Visa Code, will be transferred, in accordance with the wishes of the Republic of Poland, to the central Polish authority for prior consultation, and, in accordance with the wishes of the Kingdom of the Netherlands, to the central Dutch authority for prior consultation.”
5.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van de bilaterale overeenkomst, waarbij in paragraaf 5 wordt verwezen naar artikel 8, vierde lid, onder d, Visumcode, blijkt dat tussen Nederland en Polen sprake is van volledige vertegenwoordiging waarbij Nederland namens Polen een aanvraag kan toe- of afwijzen. Dat uit paragraaf 4 van de bilaterale overeenkomst blijkt dat tevens sprake is van een consultatieplicht conform artikel 22 van de Visumcode, doet aan het voorgaande niet af. Immers ook bij volledige vertegenwoordiging is deze consultatie mogelijk. Het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dat sprake is van gedeeltelijke vertegenwoordiging, conform artikel 8, tweede lid, Visumcode houdt derhalve geen stand. Verweerders beroep op de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch volgt de rechtbank in dit verband zonder nadere toelichting ook niet.
5.3.1
Evenmin volgt de rechtbank verweerders standpunt dat uit artikel 32, derde lid, Visumcode volgt dat enkel het Nederlands recht van toepassing is met betrekking tot de wijze waarop een rechtsmiddel tegen de afwijzing van de aanvraag kan worden ingediend. Uit artikel 32, derde lid, Visumcode volgt immers dat de nationale wetgeving van de afwijzende lidstaat op het beroep van toepassing, waarbij niet wordt vermeld dat enkel het formele en niet het materiële recht van toepassing is. Gelet daarop is verweerder in casu bij het nemen van het bestreden besluit ook gebonden aan artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.3.2
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom Polen eiser beschouwt als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van een of meer lidstaten. Dit acht de rechtbank in strijd met artikel 7:12 Awb. Evenmin heeft verweerder hieromtrent bij de Poolse autoriteiten, na ontvangst van het bezwaarschrift, navraag gedaan dan wel om een toelichting gevraagd, zodat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht conform artikel 3:2 Awb. De stelling van verweerder dat eiser zich voor nadere informatie hieromtrent rechtstreeks diende te wenden tot de Poolse autoriteiten, volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank wijst in dit verband ook naar de preambule van de Visumcode waar onder punt 7 is opgenomen dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat het één-loketprincipe op alle aanvragers wordt toegepast.
6. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met 3:2 en 7:12 Awb.
7. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om artikel 8:51a Awb toe te passen omdat aan het besluit meerdere gebreken kleven.
8. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 167,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.