ECLI:NL:RBDHA:2015:12281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
09/994181-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Notaris veroordeeld voor het niet melden van ongebruikelijke vastgoedtransacties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een notaris, die ervan beschuldigd werd meermalen ongebruikelijke vastgoedtransacties niet te hebben gemeld bij de Financiële Inlichtingen Eenheid, zoals vereist onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van het niet tijdig melden van transacties die verdacht waren in het kader van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 18 februari 2009 en 4 juni 2010 vijf transacties heeft uitgevoerd zonder de vereiste meldingen te doen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een geldboete van € 90.000 had geëist, gematigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 47.500. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door geen melding te maken van de ongebruikelijke transacties, ondanks dat hij als notaris een belangrijke rol vervult als poortwachter in het financiële systeem. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en de rechtbank heeft rekening gehouden met de tijd die verstreken is sinds de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Parketnummer: 09/994181-13
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
BRP-adres: [Woonadres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 december 2014, 17 juni 2015 en 30 september 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.E. Kruimel en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R. van der Hoeven, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 4 juni 2010, althans in de/het ja(a)r(en) 2009 en/of 2010, te Den Haag en/of Zoetermeer en/of (elders) in Nederland,
(telkens) als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig advies/adviezen heeft gegeven of bijstand heeft verleend, bij het aan- en/of verkopen van (een) registergoed(eren),
(telkens) opzettelijk (in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) verrichte of voorgenomen ongebruikelijk transactie(s) niet of niet-onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de (voorgenomen) transactie(s) bekend is geworden heeft gemeld aan de Financiële Inlichtingen eenheid,
immers heeft hij (telkens) opzettelijk geen (onverwijlde) melding gedaan van,
-een op of omstreeks 18 februari 2009 verrichte levering van het appartementsrecht van/betreffende de [adres 1] 's-Gravenhage (Bijlage 4); en/of
-een op of omstreeks 30 november 2009 verrichte levering van het appartementsrecht van/betreffende de [adres 2] 's-Gravenhage (Bijlage 5); en/of
-een op of omstreeks 1 december 2009 verrichte levering van het appartementsrecht van/betreffende de [adres 2] 's-Gravenhage (Bijlage 6); en/of
-een op of omstreeks 6 april 2010 verrichte levering van het appartementsrecht van/betreffende de [adres 3] 's-Gravenhage (Bijlage 8); en/of
-(een) op of omstreeks 20 mei 2010 verrichte levering(en) van de/het
appartementsrecht(en) van/betreffende de [adres 4]
Rotterdam en/of de [adres 5] Rotterdam (Bijlage
7).

3.Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Ter terechtzitting van 17 juni 2015 heeft de rechtbank het door de verdediging gevoerde preliminaire verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie gemotiveerd verworpen. Ter terechtzitting van 30 september 2015 heeft de verdediging het eerder gevoerde verweer inhoudelijk herhaald en op onderdelen aangevuld.
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe is, kort gesteld en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat beginselen van een goede procesorde zijn geschonden nu een afdoening van een overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) middels het tuchtrecht voorrang dient te hebben op de strafrechtelijke afdoening. Daarbij is verwezen naar paragraaf 5.1 van de ‘Aanwijzing vorderen gegevens derdengeldrekening notaris’ van het College van Procureurs-Generaal. Door zonder meer te dagvaarden heeft het openbaar ministerie in strijd gehandeld met de in de Aanwijzing en wetsgeschiedenis gewekte verwachtingen.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het Wwft-systeem uitgaat van een ‘risk based’ in plaats van een ‘rule based’ benadering. De wetgever heeft het in eerste instantie aan de beroepsgroep zelf gelaten om in dit verband de norm van het onderzoek naar transacties te bepalen en de wijze waarop daar uitvoering aan moet worden gegeven.
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat er lichtvaardig is vervolgd en daarbij gewezen op het zogenoemde Zwolsman-criterium.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, kort samengevat, betoogd dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Strafrechtelijke handhaving kan gelijk lopen met tuchtrechtelijke handhaving. Voorts heeft zij gewezen op het doel van de Wwft: het aanstellen van poortwachters ter bescherming van het financiële rechtstelsel. Daarnaast heeft zij naar voren gebracht dat de raadsman teksten niet goed heeft aangehaald. Die teksten hebben namelijk betrekking op een bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke handhaving en niet op een tuchtrechtelijke of strafrechtelijke handhaving.
Het openbaar ministerie heeft besloten verdachte te vervolgen, omdat hij de norm van de Wwft heeft geschonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in de wetsgeschiedenis van de Wwft (Samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) — Kamerstukken II 2007-2008, 31 238, nr. 3, p. 34 – het volgende is opgemerkt:

Beide stelsels sluiten de aanvullende rol die strafrechtelijke handhaving voor de naleving van dit wetsvoorstel kan betekenen niet uit. De aard en de ernst van overtredingen van deze wet kan een strafrechtelijke sanctie vergen. Ook de samenhang met andere strafbare feiten of de behoefte aan een opsporingsonderzoek met bijbehorende bevoegdheden kan reden vormen voor strafrechtelijke handhaving. Overtreding van een aantal voorschriften van dit wetsvoorstel is daarom strafbaar gesteld in de Wet op de Economische delicten.
Anders dan door de verdediging is betoogd, geeft naar oordeel van de rechtbank de wetsgeschiedenis expliciet ruimte voor strafrechtelijke handhaving van voorschriften uit de Wwft. De mogelijkheid van tuchtrechtelijke handhaving staat aldus een strafrechtelijke vervolging niet in de weg. Het verweer wordt verworpen.
In het verlengde van het voorgaande wordt ook het verweer dat de Wwft uitgaat van een ‘risk based’ in plaats van een ‘rule based’ systeem, waardoor – kort gesteld – het aan de beroepsgroep zelf is te beoordelen of een melding moet worden gedaan, verworpen.
De verdediging heeft eveneens een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, in die zin dat verdachte uit de wetsgeschiedenis van de Wwft alsmede uit de ‘Aanwijzing vorderen gegevens derdengeldrekening notaris’ het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij niet strafrechtelijk zou worden vervolgd.
Reeds gelet op het voorgaande citaat uit de wetsgeschiedenis kan er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn geweest van een door de overheid in redelijkheid gewekte verwachting. Ook kan een dergelijke verwachting niet worden ontleend aan de door de verdediging aangevoerde Aanwijzing, die overigens ziet op een andere situatie, te weten de verplichting voor de notaris onder bepaalde voorwaarden in een strafrechtelijk onderzoek gegevens te verstrekken met betrekking tot zijn derdengeldrekening. Bovendien sluit
deze aanwijzing strafrechtelijke handhaving geenszins uit. In dat kader overweegt de rechtbank verder dat volgens vaste jurisprudentie de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing leent, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Voor de opvatting dat in deze zaak lichtvaardig is vervolgd dan wel daaraan geen zorgvuldige afweging ten grondslag zou liggen bestaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen grond. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat van enige fundamentele schending van de rechten van de verdachte of van beginselen van een goede procesorde niet is gebleken. De rechtbank verwerpt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte is notaris en wordt ervan verdacht dat hij vijfmaal ten onrechte geen melding heeft gedaan van een ongebruikelijke transactie bij het daartoe opgerichte meldpunt in de zin van de Wwft. Gelet op de tenlastelegging dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of hiervan inderdaad sprake is en indien dit het geval is – gelet op het verweer van de raadsman – of verdachte dit opzettelijk heeft nagelaten.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ten aanzien van vijf transacties melding had moeten doen van een ongebruikelijke transactie bij het meldpunt en dat opzettelijk heeft nagelaten. Ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake was van ongebruikelijke transacties heeft de officier van justitie kort samengevat aangevoerd dat er gebruik werd gemaakt van stromannen, adressen afwijkend waren, de transacties door aard, omvang, frequentie en uitvoering ongebruikelijk waren en dat gelden afkomstig waren uit onduidelijke bron en onvoldoende waren gedocumenteerd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing heeft de verdediging daartoe kort samengevat het volgende aangevoerd.
Primair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte voldoende onderzoek heeft verricht. Zo heeft hij gevraagd of partijen wisten waar het geld vandaan kwam. De uitkomsten van dit onderzoek waren niet van dien aard dat verdachte diende over te gaan tot het doen van meldingen van ongebruikelijke transacties. Verdachte was er niet van op de hoogte dat gebruik werd gemaakt van stromannen en er was geen sprake van een situatie waarbij de bemiddelaar zowel voor koper als verkoper optrad. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het opzet dan wel voorwaardelijk opzet tot het niet melden van de ongebruikelijke transacties ontbrak, omdat het professionele oordeel van verdachte was dat er geen sprake was van ongebruikelijke transacties. Verdachte was zich er niet van bewust dat hij meldingen diende te doen. In geval van een bewezenverklaring kan slechts de overtreding-variant bewezen worden verklaard en die overtreding is inmiddels verjaard.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Voordat de rechtbank ingaat op de beoordeling van het aan verdachte ten laste gelegde feit, zal de rechtbank het relevante beoordelingskader uiteen zetten en ingaan op de door de verdediging ten dien aanzien gevoerde verweren. Vervolgens zal de rechtbank achtereenvolgens de transacties zoals vermeld in de tenlastelegging beoordelen in het licht van het beoordelingskader.
Wettelijke meldplicht ongebruikelijke transacties
Op grond van artikel 16, eerste lid, juncto artikel 1, sub 12, van de Wwft, zoals deze luidde van 1 augustus 2008 tot 1 januari 2013, is een notaris verplicht om een transactie binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties te melden. Voorts is in artikel 15, eerste lid, van de Wwft bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur, zo nodig per daarbij te onderscheiden categorieën transacties, indicatoren worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. Dit uitvoeringsbesluit en de daarbij behorende bijlage zijn sinds de invoering van de Wwft niet gewijzigd.
Bij ministeriële regeling, behorende bij de destijds geldende Wet melding ongebruikelijke transacties is per 1 januari 2002 een indicatorenlijst voor ongebruikelijke transacties opgesteld. [2] Aan deze regeling is per 1 juni 2003 een bijlage toegevoegd in verband met het bij Algemene Maatregel van Bestuur brengen van werkzaamheden van onder meer notarissen onder de meldplicht. In de toelichting op deze regeling is bepaald dat voor onder meer notarissen twee objectieve en twee subjectieve indicatoren zijn vastgesteld aan de hand waarvan dient te worden beoordeeld of een transactie moet worden aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. De eerste subjectieve indicator verplicht een notaris een transactie als ongebruikelijk te melden indien er bij hem een vermoeden is ontstaan van witwassen. [3] Ook in de bijlage behorende bij voornoemd uitvoeringsbesluit bij de Wwft is een dergelijke subjectieve indicator opgenomen, inhoudende dat vermoedelijke witwastransacties transacties zijn waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. [4]
In de toelichting op voornoemde op 1 juni 2003 in werking getreden ministeriële regeling is opgenomen dat het gaat om gevallen waarin de beroepsbeoefenaar, op grond van zijn ervaring, vermoedt dat er iets niet in orde is met betrekking tot de transactie. Als hulpmiddel bij de subjectieve indicator is een aantal richtlijnen opgesteld waarin situaties worden beschreven waarin de beroepsbeoefenaar alert dient te zijn op witwassen. Aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden dient de beroepsbeoefenaar te beoordelen, of er aanleiding is om de veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen en melding gedaan dient te worden bij het meldpunt. Indien één van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting om te melden: het betreft aandachtspunten ter bewustwording van de mogelijkheid dat er wordt witgewassen. De richtlijnen zijn geenszins uitputtend van karakter. In de praktijk zullen zich dan ook zeker andere situaties kunnen voordoen, waarin een vermoeden ontstaat dat een transactie te maken zou kunnen hebben met witwassen.
In de toelichting op voornoemde ministeriële regeling is voorts opgenomen dat de richtlijnen onder andere vermeld staan in de voorlichtingsfolder die het ministerie van Financiën over de Algemene Maatregel van Bestuur inzake de meldingsplicht vrije beroepsgroepen zal uitgeven. [5] Deze voorlichtingsfolder is als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal. In deze folder is een onderverdeling gemaakt in ‘algemene guidelines’ en
in aanvullingdaarop ‘specifieke guidelines’ per beroepsgroep en zijn diverse voorbeelden genoemd. Daarbij is vermeld dat de daarin genoemde aandachtsgebieden en de daaronder opgenomen voorbeelden geen uitputtend karakter dragen, zijn bedoeld om de aandacht te richten en zich in de praktijk zeker ook andere situaties kunnen voordoen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van de ten laste gelegde transacties op de hoogte was van voornoemde voorlichtingsfolder. [6] Anders dan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard is niet alleen de specifieke guideline ‘
I Notarissen’, maar zijn ook de ‘algemene guidelines’ op hem als notaris van toepassing.
De indicatoren die in de voorlichtingsfolder zijn genoemd en die voor deze zaak van belang zijn, worden hierna vermeld:
B Ongebruikelijke transacties m.b.t. de cliënt en diens legitimatie
Voorbeeld 2 De cliënt maakt kennelijk gebruik van de diensten van een stroman.
Voorbeeld 3 Het correspondentieadres wijkt af van het reguliere adres. Afwezigheid van een regulier adres van de cliënt of door hem gebruikte entiteiten. Cliënt wenst voor hem bestemde correspondentie op een niet regulier adres te ontvangen.
D Ongebruikelijke transacties m.b.t. de dienstverlening of opdracht na aangaan van de betrekking
Voorbeeld 2 Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering
ongebruikelijk zijn.
E Ongebruikelijke transacties m.b.t. het financiële verkeer
Voorbeeld 3 Het betaalverkeer vertoont een ongebruikelijk patroon. De gelden
waarover de cliënt beschikt zijn afkomstig uit onduidelijke bronnen
of de door de cliënt aangegeven bronnen zijn onwaarschijnlijk of onvoldoende gedocumenteerd.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat uit de guidelines niet voortvloeit dat verdachte verplicht was om leningdocumentatie op te vragen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat in het geval de bron waaruit het geld afkomstig was onvoldoende is gedocumenteerd, dit aanleiding geeft om indicator E3 van toepassing te achten.
In de guidelines is voorts vermeld dat voor zover er door een beroepsorganisatie interne richtlijnen en indicatoren zijn opgesteld, deze ook als voorbeelden kunnen blijven dienen.
Vertrouwensnotarissen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) hebben in 2007 een checklist voor ABC, AB en BC transacties opgesteld in het kader van de Wet melding ongebruikelijke transacties. Het bestuur van de KNB heeft deze lijst aanbevolen. [7] Deze luidt als volgt:
MOT melden
prijsverschil is:
Groot doch verklaarbaar
Groot en niet verklaarbaar
- koopsom A-B te laag
XX
- koopsom B-C te hoog
XX
Klein doch:
- B blijkt stroman
XX
- herkomst koopsom dubieus
XX
- makelaar/tussenpersoon treedt op onoorbare wijze op voor meer partijen
X
- enzovoort
O : geen actie
XX: wel actie
X : mogelijk actie, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval.
[adres 1] te Den Haag
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de [adres 1] te Den Haag kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 18 februari 2009 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht [adres 1] te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 89.000. Verkoper is [Betrokkene 2] , wonende aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag en koper is [Betrokkene 1] , woonachtig aan de [Woonadres betrokkene 1] te Den Haag. Koper werd middels een schriftelijke volmacht van 29 september 2004 vertegenwoordigd door [Betrokkene 5] , wonende aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag. [Betrokkene 5] is gehuwd met [Betrokkene 6] . De koper gaat het appartementsrecht gebruiken als woning en heeft de koopsom voldaan aan de notaris. [8] [Betrokkene 3] heeft op 18 februari 2009 € 103.069,60 overgemaakt op de bankrekening van [Bedrijfsnaam Notaris] ten behoeve van [adres 1] . [9]
Verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. [Betrokkene 5] heeft deze transactie in samenspraak [Betrokkene 6] op zijn kantoor aangedragen. Met de koper, [Betrokkene 1] , heeft hij geen direct contact gehad. [10] De volmacht van [Betrokkene 1] betrof een algehele volmacht voor alle rechtshandelingen. Aan [Betrokkene 1] is een brief verstuurd met daarin een verzoek om gegevens, zoals het telefoonnummer, e-mailadres en wijze van financiering. Daar is geen reactie op gekomen. [Betrokkene 2] heeft verteld dat hij het appartement op de veiling had aangekocht voor een veilingschuwe cliënt. Verdachte kende [Betrokkene 3] niet en hij heeft geen vragen gesteld over de herkomst van het op de bankrekening van de notaris gestorte geldbedrag. Verdachte heeft geen achterliggende leningdocumentatie opgevraagd. Volgens partijen was het niet nodig dat er hypothecaire zekerheid werd verstrekt voor de koopsom. Dat zou onderling worden geregeld. Op grond van informatie vernomen van makelaars en notarissen wist verdachte ten tijde van de levering dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had. [11] Verdachte wist dat [Betrokkene 6] bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder. [12]
Bewijsoverwegingen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting overzichten uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de historische gegevens ten aanzien van de verblijfplaatsen van [Betrokkene 5] , [13] [Betrokkene 1] [14] en [Betrokkene 2] [15] overgelegd. Hieruit volgt dat [Betrokkene 5] per 15 januari 2009 en [Betrokkene 2] per 16 december 2008 een adres in het buitenland hadden en ten tijde van de levering van de [adres 1] derhalve geen officieel adres in Nederland hadden. Van de koper, [Betrokkene 1] , was zelfs in het geheel niets bekend in het GBA. Het verzoek om informatie betreffende de koper, dat verdachte naar het adres van de koper stuurde, werd niet beantwoord. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake van een situatie als bedoeld in indicator B3 uit voornoemde indicatorenlijst.
De rechtbank acht voorts indicator D2 hier van toepassing is: de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk. Immers, de transactie werd onder meer aangedragen door [Betrokkene 6] , een bij verdachte als bekendstaande huisjesmelker met een bedenkelijke reputatie. De koopprijs werd betaald door een derde zonder dat daar hypothecaire zekerheid voor werd gegeven. De koper werd vertegenwoordigd door de vrouw van [Betrokkene 6] . De volmacht die hieraan ten grondslag lag, was een algehele volmacht voor het verrichten van alle rechtshandelingen en ten tijde van de levering vierenhalf jaar oud. Verdachte heeft geen contact gehad met de koper. Zowel de verkoper als de gemachtigde van de koper zeiden op hetzelfde adres te wonen, zonder dat ze daar blijkens het GBA staan ingeschreven.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indicator E3 aan de orde is: de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd. Immers, een derde betaalt de koopsom zonder dat duidelijk is uit welke bron dit geld afkomstig is en deze bron is niet gedocumenteerd. Deze laatste indicator E3, komt ook voor in de checklist in het geval van ABC, AB en BC transacties. Het betrof hier een BC transactie waarbij de herkomst van de koopsom dubieus was. Dat verdachte aan partijen heeft gevraagd of zij wisten waar het geld vandaan kwam, waarop deze bevestigend antwoordden, doet aan het voorgaande niets af.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de [adres 1] te Den Haag
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Verdachte had op grond van deze omstandigheden de transactie als ongebruikelijk moeten aanmerken.
[adres 2] te Den Haag
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de [adres 2] te Den Haag kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 30 november 2009 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht [adres 2] te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 90.000 en is voldaan op de rekening van de notaris. Verkoper is [Betrokkene 4] en koper is [Betrokkene 6] , gehuwd met [Betrokkene 5] . De koper gaat het appartementsrecht gebruiken als woning. [16]
Op 1 december 2009 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht [adres 2] te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 90.000. Verkoper is [Betrokkene 6] , wonende aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag en koper is [Betrokkene 1] , woonachtig aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag. Koper werd vertegenwoordigd door [Betrokkene 5] , wonende aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag, middels een schriftelijke volmacht van 29 september 2004. [Betrokkene 5] is gehuwd met [Betrokkene 6] . De koper gaat het appartementsrecht gebruiken als woning en heeft de koopsom voldaan aan de notaris. [17] In de akte van levering van de [adres 1] te Den Haag, verleden op 18 februari 2009, is opgenomen dat dezelfde koper, [Betrokkene 1] , zou gaan wonen op de [adres 1] . [18] [Betrokkene 7] heeft op 27 november 2009 € 90.354,53 overgemaakt op de bankrekening van [Bedrijfsnaam Notaris] ten behoeve van de aankoop van de [adres 2] . [19]
Verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
[Betrokkene 5] en [Betrokkene 6] hebben deze transacties en de koopaktes bij zijn kantoor aangeleverd. [Betrokkene 7] was geldschieter van [Betrokkene 1] . Verdachte heeft aan [Betrokkene 5] gevraagd of zij wist van wie en waar het geld vandaan kwam en of zij de onderlinge schuldverhouding regelde, waarop [Betrokkene 5] positief antwoordde. [Betrokkene 1] had middels [Betrokkene 5] toestemming gegeven aan [Betrokkene 6] om het geleende bedrag in eerste instantie aan te wenden voor de aankoop alvorens te leveren aan [Betrokkene 1] . [20] Verdachte heeft geen leningdocumentatie opgevraagd. Met de koper, [Betrokkene 1] , heeft verdachte geen direct contact gehad. Aan [Betrokkene 1] is een brief verstuurd met daarin een verzoek om gegevens, zoals het telefoonnummer, e-mailadres en wijze van financiering. Daar is geen reactie op gekomen. Op grond van informatie verkregen van makelaars en notarissen wist verdachte ten tijde van de levering dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had. [21] Verdachte wist dat [Betrokkene 6] bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder. [22]
Bewijsoverwegingen
Er is sprake van een ABC transactie waarbij uiteindelijk [Betrokkene 1] het appartementsrecht kreeg geleverd, net als bij de levering van de [adres 1] . Ook bij deze ABC transactie zijn [Betrokkene 6] en [Betrokkene 5] degenen die de feitelijke betrokkenen waren bij de transactie: zij leverden de transacties en de koopovereenkomsten aan. Net als bij de levering van de [adres 1] heeft verdachte geen contact gehad met de uiteindelijke koper [Betrokkene 1] . Ook in dit geval werd de koopsom voor [Betrokkene 1] door een andere private partij voldaan, waarbij [Betrokkene 1] dit bedrag middels [Betrokkene 5] kennelijk eerst aan [Betrokkene 6] heeft uitgeleend om de eerste levering mee te financieren. Deze omstandigheden in samenhang met de omstandigheid dat verdachte wist dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had leidt tot het oordeel van de rechtbank dat [Betrokkene 1] kennelijk als stroman werd gebruikt. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank indicator B2 aan de orde.
Uit de akte van levering blijkt dat [Betrokkene 6] , [Betrokkene 5] en [Betrokkene 1] allen op hetzelfde woonadres – [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag – zouden wonen. Uit de door de officier van justitie overgelegde overzichten uit het GBA ten aanzien van [Betrokkene 6] , [23] [Betrokkene 5] , [24] en [Betrokkene 1] volgt dat zij niet stonden in geschreven op het adres [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag. [Betrokkene 6] had per 4 september 2009 een adres in het buitenland, [Betrokkene 5] had per 30 juni 2009 een adres in het buitenland en over [Betrokkene 1] was in het geheel niet bekend in het GBA. Bovendien had [Betrokkene 1] op 18 februari 2009 eerder ook een appartementsrecht aan de [adres 1] te Den Haag gekocht waarin zij zelf zou gaan wonen. Verdachte had ook deze akte gepasseerd. [Betrokkene 1] heeft opnieuw een appartementsrecht gekocht. Het adres [adres 1] te Den Haag is niet als woonadres opgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het vorenstaande voorts indicator B3 van toepassing.
De rechtbank is net als bij de levering van de [adres 1] ook bij deze levering van oordeel dat eveneens de indicatoren D2 (de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk) en E3 (de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd) aan de orde zijn. Aangezien deze situaties op zijn minst gelijk zijn aan de levering van de [adres 1] verwijst de rechtbank voor de motivering naar hetgeen zij reeds eerder ten aanzien van deze indicatoren heeft overwogen. Voor zover de levering van de [adres 2] afwijkt van de levering van de [adres 1] , te weten de gestelde woonplaats van koper [Betrokkene 1] en de omstandigheid dat de door [Betrokkene 7] betaalde koopprijs door [Betrokkene 1] middels [Betrokkene 5] aan [Betrokkene 6] is geleend, zijn dit omstandigheden die het bestaan van de indicatoren verder bevestigen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de [adres 2] te Den Haag
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Verdachte had op grond van deze omstandigheden de transacties als ongebruikelijk moeten aanmerken.
[adres 3] te Den Haag
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de [adres 3] te Den Haag kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 6 april 2010 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht [adres 3] te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 53.500. Verkoper is [Betrokkene 9] en koper is [Betrokkene 8] , woonachtig in Suriname. Koper werd middels een schriftelijke volmacht vertegenwoordigd door [Betrokkene 10] . De koper gaat het verkochte gebruiken als woning en heeft de koopsom voldaan aan de notaris. [25] [Betrokkene 7] heeft op 6 april 2010
€ 42.825,30 overgemaakt op de bankrekening van [Bedrijfsnaam Notaris] ten behoeve van de aankoop van de [adres 3] . [26]
Verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
[Betrokkene 6] heeft deze transactie en de koopakte bij mijn kantoor aangeleverd. [Betrokkene 7] heeft € 42.825,30 overgemaakt op de rekening van het notariskantoor. Daarnaast heeft de heer [Betrokkenen 11] € 17.476,46 middels een notariskantoor overgemaakt. Aan [Betrokkenen 11] is door [Betrokkene 8] een recht van hypotheek verstrekt. Verdachte heeft aan [Betrokkene 10] gevraagd of hij wist van wie de koopsom afkomstig was en of er nog zekerheid gesteld diende te worden, waarop [Betrokkene 5] antwoordde dat hij wist waar het geld vandaan kwam en dat er geen verdere hypotheek gevestigd hoefde te worden. [27] Verdachte heeft geen leningdocumentatie opgevraagd. Hij heeft niet gevraagd hoe [Betrokkene 7] aan het geld kwam. Op grond van informatie verkregen van makelaars en notarissen wist verdachte ten tijde van de levering dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had. [28] Verdachte wist dat [Betrokkene 6] bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder. [29]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat indicator D2 van toepassing is: de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk. Immers, de transactie werd onder meer aangedragen door [Betrokkene 6] , waarvan verdachte wist dat hij bekend stond als huisjesmelker met een bedenkelijke reputatie. De koopprijs werd gedeeltelijk betaald door een derde zonder dat daar hypothecaire zekerheid voor werd gegeven. Uit overzichten uit het GBA ten aanzien van [Betrokkene 10] [30] en [Betrokkene 5] [31] volgt dat zij halfbroer en halfzus zijn. De koper werd aldus vertegenwoordigd door de halfbroer van de vrouw van [Betrokkene 6] .
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indicator E3 van toepassing is: de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd. Immers, derden betaalden de koopsom zonder dat duidelijk is uit welke bronnen dit geld afkomstig is en deze bronnen zijn niet gedocumenteerd. [Betrokkene 7] had bovendien ruim vier maanden eerder de aankoop van de [adres 2] gefinancierd. Dat verdachte aan partijen heeft gevraagd of zij wisten waar het geld vandaan kwam, waarop deze bevestigend antwoordden, doet aan het voorgaande niets af.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de [adres 3] te Den Haag
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Verdachte had op grond van deze omstandigheden de transactie als ongebruikelijk moeten aanmerken.
[adres 4] te Rotterdam
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de [adres 4] te Rotterdam kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 20 mei 2010 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrechten [adres 4] te Rotterdam. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartementen is € 135.000. Verkoper is [Betrokkene 12] en koper is [Betrokkene 8] , woonachtig in Suriname. Koper werd middels een schriftelijke volmacht vertegenwoordigd door [Betrokkene 10] . De koper heeft de koopsom voldaan aan de notaris. [32] In de akte van levering van de [adres 3] te Den Haag, verleden op 6 april 2010 is opgenomen dat de koper, [Betrokkene 8] het appartement zelf zou gaan bewonen. [33]
[Betrokkene 13] heeft op 26 februari 2010 € 135.300 overgemaakt op de bankrekening van [Bedrijfsnaam Notaris] ten behoeve van een persoonlijke lening ten behoeve van de aankoop van de [adres 4] [34]
Verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
[Betrokkene 6] en [Betrokkene 5] hebben deze transacties en de koopakte bij zijn kantoor aangeleverd. [Betrokkene 13] was geldschieter van [Betrokkene 8] . Verdachte heeft aan de gevolmachtigde van [Betrokkene 8] , [Betrokkene 10] , gevraagd of hij wist waar het geld vandaan kwam en of het onderling werd geregeld, waarop [Betrokkene 10] bevestigend antwoordde. [35] Verdachte heeft geen leningdocumentatie opgevraagd. Op grond van informatie verkregen van makelaars en notarissen wist verdachte ten tijde van de levering dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had. [36] Verdachte wist dat [Betrokkene 6] bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder. [37]
Bewijsoverwegingen
De koper [Betrokkene 8] had anderhalve maand eerder ook een appartement aan de [adres 3] te Den Haag gekocht waarin zij zelf zou gaan wonen. Verdachte heeft deze akte gepasseerd. Nu [Betrokkene 8] weer een appartement heeft gekocht en stelde daar te willen gaan wonen en niet woonachtig te zijn in de [adres 3] te Den Haag, maar in Suriname, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van indicator B3: het correspondentieadres wijkt af van het werkelijke adres.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat indicator D2 aan de orde is: de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk. Immers, de transactie werd onder meer aangedragen door [Betrokkene 6] , waarvan verdachte wist dat hij bekend stond als een huisjesmelker met een bedenkelijke reputatie. De koopprijs werd betaald door een derde zonder dat daar hypothecaire zekerheid voor werd gegeven.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indicator E3 van toepassing is: de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd. Immers, een derde heeft de koopsom betaald zonder dat duidelijk is uit welke bronnen dit geld afkomstig is en deze bronnen zijn niet gedocumenteerd. Dat verdachte aan partijen heeft gevraagd of zij wisten waar het geld vandaan kwam, waarop deze bevestigend antwoordden, doet aan het voorgaande niets af.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de [adres 4] te Rotterdam
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Verdachte had op grond van deze omstandigheden de transacties als ongebruikelijk moeten aanmerken.
Algeheel oordeel van de rechtbank ten aanzien van de transacties
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op verdachte de plicht rustte om van deze transacties melding te maken bij het meldpunt. Niet alleen de enkele transacties op zichzelf beschouwd hadden aanleiding moeten geven om deze aan te merken als ongebruikelijk, maar ook in onderlinge samenhang bezien, waarbij hetzelfde patroon steeds als ongebruikelijk had moeten worden aangemerkt. Immers, de bij verdachte als dubieus bekend staande [Betrokkene 6] heeft deze transacties steeds aangebracht waarbij de koper middels volmacht werd vertegenwoordigd door zijn vrouw of de halfbroer van zijn vrouw en waarbij de koopprijs door een derde werd voldaan zonder dat daar hypothecaire zekerheid tegenover stond.
Onbetwist staat vast dat verdachte ten aanzien van deze ongebruikelijke transacties geen melding bij het meldpunt heeft gedaan.
De rechtbank overweegt dat het opzet in het economisch strafrecht ‘kleurloos’ is. De voorschriften van de Wwft betreffen ordeningsrecht. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin ‘kleurloos’ opzet in het ordeningsrecht voldoende wordt geacht, is niet vereist dat het opzet van verdachte ook is gericht op het niet naleven van de op de verdachte rustende wettelijke verplichting ongebruikelijke transacties te melden aan het meldpunt. [38] Er hoeft derhalve, anders dan door de raadsman aangevoerd, niet te worden bewezen dat er wetenschap was van het feit dat er sprake was van een ongebruikelijke transactie. Dat deze vijf transacties een klein gedeelte betroffen van alle transacties die het notariskantoor in de ten laste gelegde periode heeft begeleid, doet aan het voorgaande niets af. Dat verdachte (zoals ter zitting gesteld) in de periode november 2008 – november 2014 48 andere meldingen heeft gedaan, doet daar evenmin iets aan af.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wwft.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op tijdstippen in de periode van 18 februari 2009 tot en met 4 juni 2010, te Den Haag, telkens als notaris bij het aan- en/of verkopen van registergoederen, telkens opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verrichte ongebruikelijk transacties niet nadat het ongebruikelijke karakter van de transacties bekend is geworden heeft gemeld aan
het meldpunt,
immers heeft hij telkens opzettelijk geen melding gedaan van
:
-een op 18 februari 2009 verrichte levering van het appartementsrecht betreffende de [adres 1] 's-Gravenhage en
-een op 30 november 2009 verrichte levering van het appartementsrecht betreffende de [adres 2] 's-Gravenhage en
-een op 1 december 2009 verrichte levering van het appartementsrecht betreffende de [adres 2] 's-Gravenhage en
-een op 6 april 2010 verrichte levering van het appartementsrecht betreffende de [adres 3] 's-Gravenhage en
-een op 20 mei 2010 verrichte levering van de appartementsrechten van de [adres 4] en de [adres 5] te 3027 HN Rotterdam.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 90.000,-, waarvan € 15.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, een en ander met toepassing van de vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft als notaris meermalen nagelaten om ongebruikelijke transacties als bedoeld in de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. Dit terwijl hij als notaris een publieke (poortwachters)functie vervuld en uit dien hoofde op hem een maatschappelijke verantwoordelijkheid rustte. Het is in het algemeen belang dat zowel burgers als overheid vertrouwen in een notaris moeten kunnen stellen. Verdachte heeft dat vertrouwen geschonden. Hij heeft door zijn handelen de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen. De financiële schade die witwassen in de samenleving veroorzaakt is groot.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in aanraking met politie en/of justitie is gekomen.
Conclusie
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van de strafmaat de rechtbank zal uitgaan van vier niet gemelde ongebruikelijke transacties aangezien twee ten laste gelegde transacties behoren tot dezelfde ABC transactie die ziet op hetzelfde samenstel van handelingen waarbij dezelfde partijen bij betrokken waren.
De rechtbank rekent het niet-melden van deze ongebruikelijke transacties verdachte zwaar aan. Een aanzienlijke onvoorwaardelijke geldboete acht de rechtbank bij dergelijke feiten op zijn plaats. Gelet op eerdere jurisprudentie, waarin geldboetes zijn opgelegd wegens het handelen in strijd met de voorschriften van Wwft, vindt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde geldboete onevenredig hoog uitvallen. Voorts ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om een voorwaardelijk deel met een proeftijd van twee jaren op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 50.000 in beginsel passend en geboden. Gelet evenwel op de omstandigheid dat het in deze zaak gaat om betrekkelijk oude feiten van inmiddels gemiddeld zes jaren geleden en verdachte daar op 26 november 2012 voor het eerst over is gehoord zal de rechtbank met de overschrijding van de redelijke termijn rekening houden en de geldboete met € 2.500 verminderen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,
alsmede op de Bijlage Indicatorenlijst bij het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd.
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
geldboetevan
€ 47.500 (zevenenveertigduizend vijfhonderd euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
274 (tweehonderdvierenzeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. H.J. van Harten, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het dossiernummer 51336, van de Belastingdienst/FIOD, met bijlagen (ongenummerd).
2.Regeling van de Minister van Financiën en de Minister van Justitie van 20 maart 2011, Staatscourant nr. 63.
3.Regeling van de Minister van Financiën en de Minister van Justitie van 14 maart 2003, Staatscourant nr. 52.
4.Besluit van 15 juli 2008, houdende bepalingen met betrekking tot de reikwijdte van de Wwft, het vaststellen van indicatoren en het overdragen van bevoegdheden in het kader van de Wwft (Uitvoeringsbesluit Wwft) en bijlage indicatorenlijst, Staatsblad 2008, 305.
5.Regeling van de Minister van Financiën en de Minister van Justitie van 14 maart 2003, Staatscourant nr. 52.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 september 2015.
7.Een geschrift zijnde een artikel ‘
8.Een geschrift zijnde een afschrift van een akte van levering [adres 1] van 18 februari 2009, bijlage 4.
9.Aanvullend proces-verbaal van 16 september 2013, bijlage rekeningafschrift.
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , bijlage 9.
11.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 september 2015.
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , bijlage 9.
13.Een geschrift zijnde een overzicht uit de gemeentelijke basisadministratie ten name van [Betrokkene 5] van 14 oktober 2013.
14.Een geschrift zijnde een overzicht uit de gemeentelijke basisadministratie ten name van [Betrokkene 1] van 14 oktober 2013.
15.Een geschrift zijnde een overzicht uit de gemeentelijke basisadministratie ten name van [Betrokkene 2] van 14 oktober 2013.
16.Een geschrift zijnde een afschrift van een akte van levering [adres 2] van 30 november 2009, bijlage 5.
17.Een geschrift zijnde een afschrift van een akte van levering [adres 2] van 1 december 2009, bijlage 6.
18.Een geschrift zijnde een afschrift van een akte van levering [adres 1] van 18 februari 2009, bijlage 4.
19.Aanvullend proces-verbaal van 16 september 2013, bijlage rekeningafschrift [Betrokkene 7] van 29 december 2009.
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , bijlage 9.
21.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 september 2015.
22.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , bijlage 9.
23.Een geschrift zijnde een overzicht uit de gemeentelijke basisadministratie ten name van [Betrokkene 6] van 14 oktober 2013, bijlage 4 bij het requisitoir.
24.Een geschrift zijnde een overzicht uit de gemeentelijke basisadministratie ten name van [Betrokkene 5] van 14 oktober 2013, bijlage 1 bij het requisitoir.
25.Een geschrift zijnde een afschrift van een akte van levering [adres 3] van 6 april 2010, bijlage 8.
26.Aanvullend proces-verbaal van 16 september 2013, bijlage rekeningafschrift [Betrokkene 7] van 20 april 2010.
27.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , bijlage 9.
28.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 september 2015.
29.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , bijlage 9.
30.Een geschrift zijnde een overzicht uit de gemeentelijke basisadministratie ten name van [Betrokkene 10] van 14 oktober 2013, bijlage 5 bij het requisitoir.
31.Een geschrift zijnde een overzicht uit de gemeentelijke basisadministratie ten name van [Betrokkene 5] van 14 oktober 2013, bijlage 1 bij het requisitoir.
32.Een geschrift zijnde een afschrift van een akte van levering [adres 4] en B van 20 mei 2010, bijlage 7.
33.Een geschrift zijnde een afschrift van een akte van levering [adres 3] van 6 april 2010, bijlage 8.
34.Aanvullend proces-verbaal van 16 september 2013, bijlage rekeningafschrift [Betrokkene 13] van 25 februari 2010.
35.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , bijlage 9.
36.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 september 2015.
37.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , bijlage 9.
38.HR 24 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8783 en HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2684.