4.4De beoordeling van de tenlastelegging
Voordat de rechtbank ingaat op de beoordeling van het aan verdachte ten laste gelegde feit, zal de rechtbank het relevante beoordelingskader uiteen zetten en ingaan op de door de verdediging ten dien aanzien gevoerde verweren. Vervolgens zal de rechtbank achtereenvolgens de transacties zoals vermeld in de tenlastelegging beoordelen in het licht van het beoordelingskader.
Wettelijke meldplicht ongebruikelijke transacties
Op grond van artikel 16, eerste lid, juncto artikel 1, sub 12, van de Wwft, zoals deze luidde van 1 augustus 2008 tot 1 januari 2013, is een notaris verplicht om een transactie binnen veertien dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties te melden. Voorts is in artikel 15, eerste lid, van de Wwft bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur, zo nodig per daarbij te onderscheiden categorieën transacties, indicatoren worden vastgesteld aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. Dit uitvoeringsbesluit en de daarbij behorende bijlage zijn sinds de invoering van de Wwft niet gewijzigd.
Bij ministeriële regeling, behorende bij de destijds geldende Wet melding ongebruikelijke transacties is per 1 januari 2002 een indicatorenlijst voor ongebruikelijke transacties opgesteld.Aan deze regeling is per 1 juni 2003 een bijlage toegevoegd in verband met het bij Algemene Maatregel van Bestuur brengen van werkzaamheden van onder meer notarissen onder de meldplicht. In de toelichting op deze regeling is bepaald dat voor onder meer notarissen twee objectieve en twee subjectieve indicatoren zijn vastgesteld aan de hand waarvan dient te worden beoordeeld of een transactie moet worden aangemerkt als een ongebruikelijke transactie. De eerste subjectieve indicator verplicht een notaris een transactie als ongebruikelijk te melden indien er bij hem een vermoeden is ontstaan van witwassen.Ook in de bijlage behorende bij voornoemd uitvoeringsbesluit bij de Wwft is een dergelijke subjectieve indicator opgenomen, inhoudende dat vermoedelijke witwastransacties transacties zijn waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen.
In de toelichting op voornoemde op 1 juni 2003 in werking getreden ministeriële regeling is opgenomen dat het gaat om gevallen waarin de beroepsbeoefenaar, op grond van zijn ervaring, vermoedt dat er iets niet in orde is met betrekking tot de transactie. Als hulpmiddel bij de subjectieve indicator is een aantal richtlijnen opgesteld waarin situaties worden beschreven waarin de beroepsbeoefenaar alert dient te zijn op witwassen. Aan de hand van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden dient de beroepsbeoefenaar te beoordelen, of er aanleiding is om de veronderstellen dat de transactie verband kan houden met witwassen en melding gedaan dient te worden bij het meldpunt. Indien één van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting om te melden: het betreft aandachtspunten ter bewustwording van de mogelijkheid dat er wordt witgewassen. De richtlijnen zijn geenszins uitputtend van karakter. In de praktijk zullen zich dan ook zeker andere situaties kunnen voordoen, waarin een vermoeden ontstaat dat een transactie te maken zou kunnen hebben met witwassen.
In de toelichting op voornoemde ministeriële regeling is voorts opgenomen dat de richtlijnen onder andere vermeld staan in de voorlichtingsfolder die het ministerie van Financiën over de Algemene Maatregel van Bestuur inzake de meldingsplicht vrije beroepsgroepen zal uitgeven.Deze voorlichtingsfolder is als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal. In deze folder is een onderverdeling gemaakt in ‘algemene guidelines’ en
in aanvullingdaarop ‘specifieke guidelines’ per beroepsgroep en zijn diverse voorbeelden genoemd. Daarbij is vermeld dat de daarin genoemde aandachtsgebieden en de daaronder opgenomen voorbeelden geen uitputtend karakter dragen, zijn bedoeld om de aandacht te richten en zich in de praktijk zeker ook andere situaties kunnen voordoen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van de ten laste gelegde transacties op de hoogte was van voornoemde voorlichtingsfolder.Anders dan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard is niet alleen de specifieke guideline ‘
I Notarissen’, maar zijn ook de ‘algemene guidelines’ op hem als notaris van toepassing.
De indicatoren die in de voorlichtingsfolder zijn genoemd en die voor deze zaak van belang zijn, worden hierna vermeld:
B Ongebruikelijke transacties m.b.t. de cliënt en diens legitimatie
Voorbeeld 2 De cliënt maakt kennelijk gebruik van de diensten van een stroman.
Voorbeeld 3 Het correspondentieadres wijkt af van het reguliere adres. Afwezigheid van een regulier adres van de cliënt of door hem gebruikte entiteiten. Cliënt wenst voor hem bestemde correspondentie op een niet regulier adres te ontvangen.
D Ongebruikelijke transacties m.b.t. de dienstverlening of opdracht na aangaan van de betrekking
Voorbeeld 2 Transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering
ongebruikelijk zijn.
E Ongebruikelijke transacties m.b.t. het financiële verkeer
Voorbeeld 3 Het betaalverkeer vertoont een ongebruikelijk patroon. De gelden
waarover de cliënt beschikt zijn afkomstig uit onduidelijke bronnen
of de door de cliënt aangegeven bronnen zijn onwaarschijnlijk of onvoldoende gedocumenteerd.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat uit de guidelines niet voortvloeit dat verdachte verplicht was om leningdocumentatie op te vragen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat in het geval de bron waaruit het geld afkomstig was onvoldoende is gedocumenteerd, dit aanleiding geeft om indicator E3 van toepassing te achten.
In de guidelines is voorts vermeld dat voor zover er door een beroepsorganisatie interne richtlijnen en indicatoren zijn opgesteld, deze ook als voorbeelden kunnen blijven dienen.
Vertrouwensnotarissen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) hebben in 2007 een checklist voor ABC, AB en BC transacties opgesteld in het kader van de Wet melding ongebruikelijke transacties. Het bestuur van de KNB heeft deze lijst aanbevolen.Deze luidt als volgt:
MOT melden
prijsverschil is:
Groot doch verklaarbaar
Groot en niet verklaarbaar
- koopsom A-B te laag
XX
- koopsom B-C te hoog
XX
Klein doch:
- B blijkt stroman
XX
- herkomst koopsom dubieus
XX
- makelaar/tussenpersoon treedt op onoorbare wijze op voor meer partijen
X
- enzovoort
O : geen actie
XX: wel actie
X : mogelijk actie, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval.
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de [adres 1] te Den Haag kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 18 februari 2009 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht [adres 1] te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 89.000. Verkoper is [Betrokkene 2] , wonende aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag en koper is [Betrokkene 1] , woonachtig aan de [Woonadres betrokkene 1] te Den Haag. Koper werd middels een schriftelijke volmacht van 29 september 2004 vertegenwoordigd door [Betrokkene 5] , wonende aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag. [Betrokkene 5] is gehuwd met [Betrokkene 6] . De koper gaat het appartementsrecht gebruiken als woning en heeft de koopsom voldaan aan de notaris.[Betrokkene 3] heeft op 18 februari 2009 € 103.069,60 overgemaakt op de bankrekening van [Bedrijfsnaam Notaris] ten behoeve van [adres 1] .
Verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. [Betrokkene 5] heeft deze transactie in samenspraak [Betrokkene 6] op zijn kantoor aangedragen. Met de koper, [Betrokkene 1] , heeft hij geen direct contact gehad.De volmacht van [Betrokkene 1] betrof een algehele volmacht voor alle rechtshandelingen. Aan [Betrokkene 1] is een brief verstuurd met daarin een verzoek om gegevens, zoals het telefoonnummer, e-mailadres en wijze van financiering. Daar is geen reactie op gekomen. [Betrokkene 2] heeft verteld dat hij het appartement op de veiling had aangekocht voor een veilingschuwe cliënt. Verdachte kende [Betrokkene 3] niet en hij heeft geen vragen gesteld over de herkomst van het op de bankrekening van de notaris gestorte geldbedrag. Verdachte heeft geen achterliggende leningdocumentatie opgevraagd. Volgens partijen was het niet nodig dat er hypothecaire zekerheid werd verstrekt voor de koopsom. Dat zou onderling worden geregeld. Op grond van informatie vernomen van makelaars en notarissen wist verdachte ten tijde van de levering dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had.Verdachte wist dat [Betrokkene 6] bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder.
Bewijsoverwegingen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting overzichten uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de historische gegevens ten aanzien van de verblijfplaatsen van [Betrokkene 5] ,[Betrokkene 1]en [Betrokkene 2]overgelegd. Hieruit volgt dat [Betrokkene 5] per 15 januari 2009 en [Betrokkene 2] per 16 december 2008 een adres in het buitenland hadden en ten tijde van de levering van de [adres 1] derhalve geen officieel adres in Nederland hadden. Van de koper, [Betrokkene 1] , was zelfs in het geheel niets bekend in het GBA. Het verzoek om informatie betreffende de koper, dat verdachte naar het adres van de koper stuurde, werd niet beantwoord. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake van een situatie als bedoeld in indicator B3 uit voornoemde indicatorenlijst.
De rechtbank acht voorts indicator D2 hier van toepassing is: de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk. Immers, de transactie werd onder meer aangedragen door [Betrokkene 6] , een bij verdachte als bekendstaande huisjesmelker met een bedenkelijke reputatie. De koopprijs werd betaald door een derde zonder dat daar hypothecaire zekerheid voor werd gegeven. De koper werd vertegenwoordigd door de vrouw van [Betrokkene 6] . De volmacht die hieraan ten grondslag lag, was een algehele volmacht voor het verrichten van alle rechtshandelingen en ten tijde van de levering vierenhalf jaar oud. Verdachte heeft geen contact gehad met de koper. Zowel de verkoper als de gemachtigde van de koper zeiden op hetzelfde adres te wonen, zonder dat ze daar blijkens het GBA staan ingeschreven.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indicator E3 aan de orde is: de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd. Immers, een derde betaalt de koopsom zonder dat duidelijk is uit welke bron dit geld afkomstig is en deze bron is niet gedocumenteerd. Deze laatste indicator E3, komt ook voor in de checklist in het geval van ABC, AB en BC transacties. Het betrof hier een BC transactie waarbij de herkomst van de koopsom dubieus was. Dat verdachte aan partijen heeft gevraagd of zij wisten waar het geld vandaan kwam, waarop deze bevestigend antwoordden, doet aan het voorgaande niets af.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de [adres 1] te Den Haag
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Verdachte had op grond van deze omstandigheden de transactie als ongebruikelijk moeten aanmerken.
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de [adres 2] te Den Haag kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 30 november 2009 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht [adres 2] te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 90.000 en is voldaan op de rekening van de notaris. Verkoper is [Betrokkene 4] en koper is [Betrokkene 6] , gehuwd met [Betrokkene 5] . De koper gaat het appartementsrecht gebruiken als woning.
Op 1 december 2009 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht [adres 2] te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 90.000. Verkoper is [Betrokkene 6] , wonende aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag en koper is [Betrokkene 1] , woonachtig aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag. Koper werd vertegenwoordigd door [Betrokkene 5] , wonende aan de [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag, middels een schriftelijke volmacht van 29 september 2004. [Betrokkene 5] is gehuwd met [Betrokkene 6] . De koper gaat het appartementsrecht gebruiken als woning en heeft de koopsom voldaan aan de notaris.In de akte van levering van de [adres 1] te Den Haag, verleden op 18 februari 2009, is opgenomen dat dezelfde koper, [Betrokkene 1] , zou gaan wonen op de [adres 1] .[Betrokkene 7] heeft op 27 november 2009 € 90.354,53 overgemaakt op de bankrekening van [Bedrijfsnaam Notaris] ten behoeve van de aankoop van de [adres 2] .
Verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
[Betrokkene 5] en [Betrokkene 6] hebben deze transacties en de koopaktes bij zijn kantoor aangeleverd. [Betrokkene 7] was geldschieter van [Betrokkene 1] . Verdachte heeft aan [Betrokkene 5] gevraagd of zij wist van wie en waar het geld vandaan kwam en of zij de onderlinge schuldverhouding regelde, waarop [Betrokkene 5] positief antwoordde. [Betrokkene 1] had middels [Betrokkene 5] toestemming gegeven aan [Betrokkene 6] om het geleende bedrag in eerste instantie aan te wenden voor de aankoop alvorens te leveren aan [Betrokkene 1] .Verdachte heeft geen leningdocumentatie opgevraagd. Met de koper, [Betrokkene 1] , heeft verdachte geen direct contact gehad. Aan [Betrokkene 1] is een brief verstuurd met daarin een verzoek om gegevens, zoals het telefoonnummer, e-mailadres en wijze van financiering. Daar is geen reactie op gekomen. Op grond van informatie verkregen van makelaars en notarissen wist verdachte ten tijde van de levering dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had.Verdachte wist dat [Betrokkene 6] bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder.
Bewijsoverwegingen
Er is sprake van een ABC transactie waarbij uiteindelijk [Betrokkene 1] het appartementsrecht kreeg geleverd, net als bij de levering van de [adres 1] . Ook bij deze ABC transactie zijn [Betrokkene 6] en [Betrokkene 5] degenen die de feitelijke betrokkenen waren bij de transactie: zij leverden de transacties en de koopovereenkomsten aan. Net als bij de levering van de [adres 1] heeft verdachte geen contact gehad met de uiteindelijke koper [Betrokkene 1] . Ook in dit geval werd de koopsom voor [Betrokkene 1] door een andere private partij voldaan, waarbij [Betrokkene 1] dit bedrag middels [Betrokkene 5] kennelijk eerst aan [Betrokkene 6] heeft uitgeleend om de eerste levering mee te financieren. Deze omstandigheden in samenhang met de omstandigheid dat verdachte wist dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had leidt tot het oordeel van de rechtbank dat [Betrokkene 1] kennelijk als stroman werd gebruikt. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank indicator B2 aan de orde.
Uit de akte van levering blijkt dat [Betrokkene 6] , [Betrokkene 5] en [Betrokkene 1] allen op hetzelfde woonadres – [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag – zouden wonen. Uit de door de officier van justitie overgelegde overzichten uit het GBA ten aanzien van [Betrokkene 6] ,[Betrokkene 5] ,en [Betrokkene 1] volgt dat zij niet stonden in geschreven op het adres [Woonadres betrokkene 2] te Den Haag. [Betrokkene 6] had per 4 september 2009 een adres in het buitenland, [Betrokkene 5] had per 30 juni 2009 een adres in het buitenland en over [Betrokkene 1] was in het geheel niet bekend in het GBA. Bovendien had [Betrokkene 1] op 18 februari 2009 eerder ook een appartementsrecht aan de [adres 1] te Den Haag gekocht waarin zij zelf zou gaan wonen. Verdachte had ook deze akte gepasseerd. [Betrokkene 1] heeft opnieuw een appartementsrecht gekocht. Het adres [adres 1] te Den Haag is niet als woonadres opgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het vorenstaande voorts indicator B3 van toepassing.
De rechtbank is net als bij de levering van de [adres 1] ook bij deze levering van oordeel dat eveneens de indicatoren D2 (de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk) en E3 (de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd) aan de orde zijn. Aangezien deze situaties op zijn minst gelijk zijn aan de levering van de [adres 1] verwijst de rechtbank voor de motivering naar hetgeen zij reeds eerder ten aanzien van deze indicatoren heeft overwogen. Voor zover de levering van de [adres 2] afwijkt van de levering van de [adres 1] , te weten de gestelde woonplaats van koper [Betrokkene 1] en de omstandigheid dat de door [Betrokkene 7] betaalde koopprijs door [Betrokkene 1] middels [Betrokkene 5] aan [Betrokkene 6] is geleend, zijn dit omstandigheden die het bestaan van de indicatoren verder bevestigen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de [adres 2] te Den Haag
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Verdachte had op grond van deze omstandigheden de transacties als ongebruikelijk moeten aanmerken.
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de [adres 3] te Den Haag kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 6 april 2010 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrecht [adres 3] te Den Haag. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartement is € 53.500. Verkoper is [Betrokkene 9] en koper is [Betrokkene 8] , woonachtig in Suriname. Koper werd middels een schriftelijke volmacht vertegenwoordigd door [Betrokkene 10] . De koper gaat het verkochte gebruiken als woning en heeft de koopsom voldaan aan de notaris.[Betrokkene 7] heeft op 6 april 2010
€ 42.825,30 overgemaakt op de bankrekening van [Bedrijfsnaam Notaris] ten behoeve van de aankoop van de [adres 3] .
Verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
[Betrokkene 6] heeft deze transactie en de koopakte bij mijn kantoor aangeleverd. [Betrokkene 7] heeft € 42.825,30 overgemaakt op de rekening van het notariskantoor. Daarnaast heeft de heer [Betrokkenen 11] € 17.476,46 middels een notariskantoor overgemaakt. Aan [Betrokkenen 11] is door [Betrokkene 8] een recht van hypotheek verstrekt. Verdachte heeft aan [Betrokkene 10] gevraagd of hij wist van wie de koopsom afkomstig was en of er nog zekerheid gesteld diende te worden, waarop [Betrokkene 5] antwoordde dat hij wist waar het geld vandaan kwam en dat er geen verdere hypotheek gevestigd hoefde te worden.Verdachte heeft geen leningdocumentatie opgevraagd. Hij heeft niet gevraagd hoe [Betrokkene 7] aan het geld kwam. Op grond van informatie verkregen van makelaars en notarissen wist verdachte ten tijde van de levering dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had.Verdachte wist dat [Betrokkene 6] bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat indicator D2 van toepassing is: de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk. Immers, de transactie werd onder meer aangedragen door [Betrokkene 6] , waarvan verdachte wist dat hij bekend stond als huisjesmelker met een bedenkelijke reputatie. De koopprijs werd gedeeltelijk betaald door een derde zonder dat daar hypothecaire zekerheid voor werd gegeven. Uit overzichten uit het GBA ten aanzien van [Betrokkene 10]en [Betrokkene 5]volgt dat zij halfbroer en halfzus zijn. De koper werd aldus vertegenwoordigd door de halfbroer van de vrouw van [Betrokkene 6] .
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indicator E3 van toepassing is: de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd. Immers, derden betaalden de koopsom zonder dat duidelijk is uit welke bronnen dit geld afkomstig is en deze bronnen zijn niet gedocumenteerd. [Betrokkene 7] had bovendien ruim vier maanden eerder de aankoop van de [adres 2] gefinancierd. Dat verdachte aan partijen heeft gevraagd of zij wisten waar het geld vandaan kwam, waarop deze bevestigend antwoordden, doet aan het voorgaande niets af.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de [adres 3] te Den Haag
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Verdachte had op grond van deze omstandigheden de transactie als ongebruikelijk moeten aanmerken.
Feiten en omstandigheden
Ten aanzien van de [adres 4] te Rotterdam kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – zoals genoemd in de voetnoten – als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op 20 mei 2010 passeerde verdachte een akte van levering ten aanzien van het appartementsrechten [adres 4] te Rotterdam. In de akte is het volgende vermeld. De koopprijs van het appartementen is € 135.000. Verkoper is [Betrokkene 12] en koper is [Betrokkene 8] , woonachtig in Suriname. Koper werd middels een schriftelijke volmacht vertegenwoordigd door [Betrokkene 10] . De koper heeft de koopsom voldaan aan de notaris.In de akte van levering van de [adres 3] te Den Haag, verleden op 6 april 2010 is opgenomen dat de koper, [Betrokkene 8] het appartement zelf zou gaan bewonen.
[Betrokkene 13] heeft op 26 februari 2010 € 135.300 overgemaakt op de bankrekening van [Bedrijfsnaam Notaris] ten behoeve van een persoonlijke lening ten behoeve van de aankoop van de [adres 4]
Verdachte heeft over deze levering, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
[Betrokkene 6] en [Betrokkene 5] hebben deze transacties en de koopakte bij zijn kantoor aangeleverd. [Betrokkene 13] was geldschieter van [Betrokkene 8] . Verdachte heeft aan de gevolmachtigde van [Betrokkene 8] , [Betrokkene 10] , gevraagd of hij wist waar het geld vandaan kwam en of het onderling werd geregeld, waarop [Betrokkene 10] bevestigend antwoordde.Verdachte heeft geen leningdocumentatie opgevraagd. Op grond van informatie verkregen van makelaars en notarissen wist verdachte ten tijde van de levering dat [Betrokkene 6] een bedenkelijke reputatie had.Verdachte wist dat [Betrokkene 6] bekend stond als huisjesmelker en matrasverhuurder.
De koper [Betrokkene 8] had anderhalve maand eerder ook een appartement aan de [adres 3] te Den Haag gekocht waarin zij zelf zou gaan wonen. Verdachte heeft deze akte gepasseerd. Nu [Betrokkene 8] weer een appartement heeft gekocht en stelde daar te willen gaan wonen en niet woonachtig te zijn in de [adres 3] te Den Haag, maar in Suriname, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van indicator B3: het correspondentieadres wijkt af van het werkelijke adres.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat indicator D2 aan de orde is: de aard en de uitvoering van de levering zijn ongebruikelijk. Immers, de transactie werd onder meer aangedragen door [Betrokkene 6] , waarvan verdachte wist dat hij bekend stond als een huisjesmelker met een bedenkelijke reputatie. De koopprijs werd betaald door een derde zonder dat daar hypothecaire zekerheid voor werd gegeven.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indicator E3 van toepassing is: de herkomst van de gelden is onduidelijk en onvoldoende gedocumenteerd. Immers, een derde heeft de koopsom betaald zonder dat duidelijk is uit welke bronnen dit geld afkomstig is en deze bronnen zijn niet gedocumenteerd. Dat verdachte aan partijen heeft gevraagd of zij wisten waar het geld vandaan kwam, waarop deze bevestigend antwoordden, doet aan het voorgaande niets af.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de [adres 4] te Rotterdam
Voornoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, vormen naar het oordeel van de rechtbank grond om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen. Verdachte had op grond van deze omstandigheden de transacties als ongebruikelijk moeten aanmerken.
Algeheel oordeel van de rechtbank ten aanzien van de transacties
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op verdachte de plicht rustte om van deze transacties melding te maken bij het meldpunt. Niet alleen de enkele transacties op zichzelf beschouwd hadden aanleiding moeten geven om deze aan te merken als ongebruikelijk, maar ook in onderlinge samenhang bezien, waarbij hetzelfde patroon steeds als ongebruikelijk had moeten worden aangemerkt. Immers, de bij verdachte als dubieus bekend staande [Betrokkene 6] heeft deze transacties steeds aangebracht waarbij de koper middels volmacht werd vertegenwoordigd door zijn vrouw of de halfbroer van zijn vrouw en waarbij de koopprijs door een derde werd voldaan zonder dat daar hypothecaire zekerheid tegenover stond.
Onbetwist staat vast dat verdachte ten aanzien van deze ongebruikelijke transacties geen melding bij het meldpunt heeft gedaan.
De rechtbank overweegt dat het opzet in het economisch strafrecht ‘kleurloos’ is. De voorschriften van de Wwft betreffen ordeningsrecht. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin ‘kleurloos’ opzet in het ordeningsrecht voldoende wordt geacht, is niet vereist dat het opzet van verdachte ook is gericht op het niet naleven van de op de verdachte rustende wettelijke verplichting ongebruikelijke transacties te melden aan het meldpunt.Er hoeft derhalve, anders dan door de raadsman aangevoerd, niet te worden bewezen dat er wetenschap was van het feit dat er sprake was van een ongebruikelijke transactie. Dat deze vijf transacties een klein gedeelte betroffen van alle transacties die het notariskantoor in de ten laste gelegde periode heeft begeleid, doet aan het voorgaande niets af. Dat verdachte (zoals ter zitting gesteld) in de periode november 2008 – november 2014 48 andere meldingen heeft gedaan, doet daar evenmin iets aan af.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wwft.